Ook het wetenschappelijk onderzoek naar kanker ondervindt beperkingen door de COVID-19-pandemie. Dat geldt zowel voor het klinisch als voor het fundamenteel onderzoek. Zelfs het toekomstig onderzoek blijft niet buiten schot.
De reguliere oncologische zorg in Nederland is de afgelopen weken in veel ziekenhuizen ‘afgeschaald’. Minder fysiek contact tussen patiënten en zorgverleners en - indien mogelijk of nodig - behandelingen aanpassen of uitstellen. Maar wat als de patiënt deelnemer is aan een wetenschappelijke studie? Mag of moet je als behandelaar dan ook afwijken van het onderzoeksprotocol? Zo ja, wat zijn dan de gevolgen voor de uitkomsten van de studie? En wat zijn de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het fundamenteel onderzoek? Net als bij de aanpassingen in de reguliere zorg varieert de situatie bij het wetenschappelijk onderzoek per studie, per locatie en per patiënt, blijkt uit een rondje bellen met diverse betrokkenen (zie voetnoot).
Onzekere factor
Het uitgangspunt bij de onderzoekers is - net als overigens vóór het COVID-19-tijdperk - dat iedere patiënt die deelneemt aan een wetenschappelijk onderzoek niet meer risico mag lopen dan nodig. In ‘normale tijden’ betekent dat het afwegen van de extra risico’s voor de patiënt door de experimentele medicatie of ingreep, extra weefselafnames en extra onderzoeken tegen de potentiële voordelen van de experimentele behandeling. Bij die risico’s komt nu een extra factor: de kans op besmetting met het coronavirus en een mogelijk ernstig beloop daarvan. Hoe de afweging uitpakt, is uiteindelijk aan de behandelaar en patiënt. In sommige studies daarbij geholpen door adviezen of een ‘leidraad’ van de beroepsverenigingen, onderzoeksorganisaties, hoofdonderzoekers, de EMA en/of studiesponsoren.
Goede respons
Het algemene beeld is dat er in Nederland momenteel geen nieuwe klinische studies van start gaan. Observationele studies kunnen doorgaan, afhankelijk van de extra belasting die dit voor de patiënt en de lokale zorgverleners en infrastructuur oplevert. Lopende fase 1- en fase 2-interventiestudies liggen over het algemeen stil. Er vindt geen nieuwe inclusie plaats. Uitzondering daarop kan zijn het starten van een (experimentele) behandeling die zeer kansrijk wordt geacht, bijvoorbeeld de behandeling van een patiënt met een MSIhigh-tumor met een checkpointremmer in het kader van de DRUP-studie. Reeds gestarte experimentele behandelingen in fase 1/2-studies zijn bij de meeste patiënten gestopt. Bij patiënten die reeds een goede respons vertonen op de experimentele behandeling wordt de behandeling soms wel gecontinueerd.
Minder duidelijk
Ook de inclusie van nieuwe patiënten in lopende fase 3-studies is in veel centra stopgezet. Of reeds geïncludeerde patiënten kunnen doorgaan met hun experimentele behandeling hangt onder andere af van wat die behandeling inhoudt. Is de behandeling minder intensief dan de reguliere behandeling, dan kan deze meestal worden voortgezet. Ook als de studie twee reguliere behandelingen met elkaar vergelijkt, is continueren mogelijk. Tenminste, als de lokale situatie in het ziekenhuis (capaciteit, logistiek) dit toelaat en de voordelen van het continueren van de behandeling voor de patiënt lijken op te wegen tegen de mogelijke risico’s ervan. Dat laatste is ook het uitgangspunt bij lopende fase 3-studies met nog niet geregistreerde medicijnen of medicijncombinaties. Wel is daarbij het voordeel van de behandeling minder duidelijk dan bij reguliere behandeling.
Goed documenteren
Het bovenstaande maakt duidelijk dat er als gevolg van de COVID-19-pandemie lokaal afwijkingen van het onderzoeksprotocol kunnen optreden. Bijvoorbeeld uitstel van een scan, aanpassing van een dosis, et cetera. Het is heel belangrijk deze protocolafwijkingen nauwkeurig te documenteren, benadrukken alle betrokkenen. Evenals te documenteren welke patiënten vóór, tijdens en/of na de pandemie aan het onderzoek hebben deelgenomen. Alleen dan zal het later mogelijk zijn betrouwbare conclusies te trekken uit de studies. Of de COVID-19-pandemie veel invloed zal hebben op de uitkomsten van de klinische studies is nu nog lastig te zeggen. Met name bij grote, internationale multicenterstudies die zich over diverse jaren uitstrekken kan de invloed beperkt blijven (mits de pandemie geen jaren aanhoudt). De uitkomsten van kleine, kortdurende studies kunnen relatief meer invloed van de pandemie ondervinden. Mogelijk zal inclusie van extra patiënten (na de pandemie) nodig zijn.
Thuis werken
Niet alleen de klinische studies, ook het fundamentele onderzoek merkt de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan, is de toegang tot veel laboratoria fors beperkt. Alleen strikt noodzakelijke handelingen, bijvoorbeeld het onderhouden van celkweek, zijn mogelijk. Voor veel onderzoekers betekent dit thuis werken, dat wil zeggen reeds verkregen data analyseren, indien mogelijk artikelen schrijven en/of nieuwe projectaanvragen voorbereiden. Wat dat laatste betreft: ook dit toekomstig onderzoek ondervindt gevolgen van de COVID-19-pandemie. Zo heeft KWF Kankerbestrijding de sluitingsdata voor indiening en toekenning van nieuwe projecten uitgesteld. Dit om zowel (momenteel drukbezette) onderzoekers als beoordelaars voldoende tijd te geven voor het indienen van een optimale aanvraag, dan wel zorgvuldige beoordeling daarvan. Daarnaast geeft KWF Kankerbestrijding aan er begrip voor te hebben dat er overschrijdingen van de projectduur kunnen ontstaan als gevolg van een latere start of trager verloop van het onderzoek dan aanvankelijk gepland.
Evenementen afgelast
Ten slotte werpt de COVID-19-pandemie nog op een andere manier haar schaduw over het toekomstig onderzoek. Tal van evenementen die (veel) geld opleveren voor het wetenschappelijk onderzoek naar kanker kunnen dit jaar geen doorgang vinden. Samen met de verwachte economische teruggang die de COVID-19-pandemie gaat veroorzaken, zal/kan dit een negatieve weerslag hebben op de hoeveelheid onderzoek die in de nabije toekomst gefinancierd kan worden. Al met al zal de COVID-19-pandemie op zijn minst de voortgang van het wetenschappelijk onderzoek naar kanker vertragen.
Dit artikel kwam tot stand op basis van interviews met dr. Bonne Biesma (Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch), Karin Hummel (IKNL), prof. dr. Miriam Koopman (UMC Utrecht), dr. Rutger Koornstra (Rijnstate, Arnhem), dr. Henri van Luenen (Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam), prof. dr. Susanne Osanto (Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden), drs. Antonio Mulero Sánchez (Antoni van Leeuwenhoek), dr. Gabe Sonke (Antoni van Leeuwenhoek), Mischa Stubenitsky (KWF Kankerbestrijding), dr. Lidwine Tick (Máxima MC, Eindhoven) en prof. dr. Vivianne Tjan-Heijnen (Maastricht UMC+).
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist