KWF Kankerbestrijding heeft sinds juni een nieuw, tweehoofdig collegiaal bestuur. Prof. dr. Fred Falkenburg heeft doelbesteding als aandachtsgebied en drs. Johan van de Gronden de operationele en fondsenwervende activiteiten. Een goede taakverdeling, vindt Falkenburg. Het geeft hem de ruimte om invulling te geven aan de nieuwe financieringsstructuur die KWF in 2016 heeft gekozen. De kritiek hierop nuanceert hij, maar gaat hij zeker niet uit de weg.
Met ingang van 1 juni is Fred Falkenburg toegetreden tot het bestuur van KWF Kankerbestrijding. De reden waarom hij ‘ja’ heeft gezegd tegen deze functie, kan niet los worden gezien van de carrière die hij als hematoloog heeft opgebouwd binnen het Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden. “Ik heb ooit uitgerekend dat ik daar negen jaar in het laboratorium heb doorgebracht”, zo begint hij zijn verhaal. “Als hematoloog heb ik veel ervaring kunnen opdoen in fundamenteel onderzoek naar hooggradige maligniteiten en de rol van stamceltransplantatie. We hebben altijd kunnen bogen op de bereidheid van zeer veel patiënten om te participeren in onderzoek, zodat we een enorme biobank hebben kunnen opbouwen. Dit onderzoekswerk heeft me geleerd om goed te communiceren met fundamentele wetenschappers én met de kliniek, zodat ik de lijnen kan leggen van bench to bedside én van bedside to bench. Ik kon zien wat er in het laboratorium én wat er met patiënten gebeurde, en daardoor kon ik naar beide kanten sturen. Veel van het onderzoek dat ik in die jaren heb gedaan, vond zijn oorsprong in patiëntobservatie. Recent nog heb ik een proefschrift begeleid waarbij het onderzoek helemaal geënt was op de observatie van een bijzondere gebeurtenis bij één patiënt. Een prachtige manier van werken.”
Op grond van zijn ervaring werd Falkenburg gevraagd toe te treden tot de wetenschappelijke raad van KWF. Hij begon als lid daarvan en werd later de voorzitter. “In die raad werd nagedacht over de vraag hoe de resultaten van onderzoek sneller naar de kliniek konden worden gebracht”, vertelt hij verder. “Daaruit kwam het Nationaal Programma Kankerbestrijding voort. Misschien niet het meest succesvolle programma, maar het gaf wel de aanzet tot discussie over de knelpunten in de subsidieverstrekking van KWF. De drang om de vertaling van laboratorium naar kliniek te versnellen werd in die tijd steeds luider. Daaruit ontstond het idee om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om tot een ander financieringsmodel te komen voor onderzoek en ik werd gevraagd voor de adviescommissie die zich hierover ging buigen.”
Verschillende denklijnen
Falkenburg zei ‘ja’. “In die commissie stonden we nadrukkelijk stil bij het verschil tussen translationeel en fundamenteel onderzoek”, zegt hij. “Translationeel onderzoek is feitelijk zoeken naar de oplossing van een probleem, het is toepassingsgericht. Bij fundamenteel onderzoek daarentegen zoek je vaak meer een antwoord op een wetenschappelijke vraag. Dat is een andere denklijn, je moet er een wezenlijk ander gedachtegoed voor ontwikkelen. Belangrijk hierbij is te beseffen dat er bij de beoordeling van wetenschappelijk onderzoek geen definitie van kwaliteit is zonder doel. Vroegen we wetenschappers naar hun doel van fundamenteel onderzoek, dan kregen we vaak als antwoord: ‘een publicatie in een gezaghebbend wetenschappelijk vakblad’. Op zich snappen we dat, maar voor KWF kan dit geen kwaliteitscriterium zijn voor financiering. Om in de universitaire centra het besef te laten doordringen dat voor KWF een toppublicatie geen doel is, maar alleen de mogelijke relevantie voor preventie en bestrijding van kanker en de complicaties, moesten we tot een andere financieringsstructuur en beoordeling komen.”
Die kwam er, en de medewerkers van KWF togen samen met de adviescommissieleden aan de slag om het veld hiermee kennis te laten maken en de noodzaak ervan uit te leggen. “Dat leidde aanvankelijk wel tot wat commotie”, zegt Falkenburg, “maar toch begreep iedereen het snel. Logisch ook, want niemand kan er tegen zijn het resultaat van fundamenteel onderzoek sneller bij de kliniek te brengen.”
Operationele uitwerking
Op dat punt besloot Falkenburg dat zijn taak erop zat en trok hij zich terug uit de adviescommissie. Maar toen het bouwwerk van de nieuwe financieringsstructuur er stond, werd snel duidelijk dat het binnen KWF ontbrak aan de inhoudelijke kennis om te komen tot operationele uitwerking ervan.
En daarmee belanden we - met een omweg, maar voor volledig begrip van het verhaal wel een noodzakelijke - bij de reden waarom Falkenburg ‘ja’ zei tegen de vraag of hij een bestuursfunctie bij KWF wilde aanvaarden. “De vraag aan mij was of ik wilde helpen om die inhoudelijke vormgeving van de financieringsstructuur van het Programma Onderzoek en Implementatie neer te zetten”, zegt hij. “Een vraag die voor mij op een goed moment kwam. Niet alleen omdat ik zag welke rol ik daarin kon spelen voor KWF, maar ook omdat ik het gezien mijn leeftijd - ik ben 64 - passend vond om in het ziekenhuis het stokje over te dragen aan een jongere generatie.”
Drie taken
In de rol die Falkenburg als bestuurder wil spelen, ziet hij drie facetten. “Het feit dat ik de bestuursfunctie deel met Johan van de Gronden geeft ons de mogelijkheid om te reflecteren op wat goed gaat en wat we als KWF kunnen verbeteren”, zegt hij. “Met mijn achtergrond kan ik helpen om in kaart te brengen hoe de buitenwereld aankijkt tegen onze activiteiten om door onderzoek, beleidsbeïnvloeding en kennisdeling onze missies ‘minder kanker’, ‘meer genezing’ en ‘een betere kwaliteit van leven’ te bewerkstelligen. Dat is één. De tweede taak is gericht op het verbeteren van de interactie met het brede oncologische veld. In de hele transitie is best enige schuring met die buitenwereld ontstaan. We hebben verwachtingen gewekt over hoe snel we de verandering zouden hebben geïmplementeerd en die hebben we nog niet waargemaakt. We moeten nu de angel eruit halen, door ons verhaal goed uit te leggen aan de wetenschappelijke wereld, de zorgwereld en de patiënten. De derde rol die ik voor mij zie is een interne opdracht: de stap van financier van onderzoek naar participant in onderzoek vormgeven. Een onderzoeker levert een eindresultaat van zijn onderzoek af, maar heeft niet altijd een goed beeld van de vervolgstappen die nodig zijn om dit naar de kliniek te brengen. Onze medewerkers moeten sparringpartners voor die onderzoekers zijn. De mensen die het in zich hebben om die rol te spelen, hebben we inmiddels aangenomen of zijn we aan het aannemen.”
Hoe verhoudt dit zich tot de inbreng van Van de Gronden? Falkenburg: “Johan weet hoe fondsenwerving werkt en heeft veel meer ervaring als bestuurder dan ik. We brengen dus niet-overlappende expertise in.”
Nuance
Uit het voorgaande is duidelijk dat Falkenburg zich de kritiek aantrekt die vanuit het veld over KWF bestaat. Wel voelt hij de behoefte om die te nuanceren. “De ruimte voor financiering van het werk van jonge onderzoekers is er nog steeds”, zegt hij, “dat hebben we inmiddels ook wel kunnen uitleggen. Financiële ondersteuning van bijvoorbeeld fellowships voor persoonlijke ontwikkeling zonder een sterke onderzoeksvraag bieden we inderdaad niet meer, maar met de huidige uitwisselingsstructuur van informatie en kennis kun je je ook afvragen hoe erg dat is. Verder is het niet primair de opdracht van KWF om translationele onderzoekers op te leiden, dat is de plicht van de universitaire medische centra. Als KWF willen we daar wel een rol in blijven spelen door het stimuleren en financieren van translationeel onderzoek, maar dan moeten de universiteiten er voor zorgen dat medisch specialisten in hun werk de ruimte krijgen om klinisch werk en onderzoek blijvend te combineren. Ik begrijp dat dit moeilijk is geworden doordat er zoveel druk op de zorg is komen te staan, maar dat probleem kan KWF niet oplossen. We kunnen onderzoek financieel mogelijk maken, maar de academische centra en de kankerinstituten moeten zelf de infrastructuur bieden. Het is dus te makkelijk om te roepen dat het probleem is dat de financiering voor het klassieke fellowship is verdwenen. Daar ligt het probleem niet.”
En de afstand tussen fundamenteel, translationeel en klinisch onderzoek? “Die is er”, zegt Falkenburg onomwonden. “En waar we die zien, zullen we onze rol oppakken om dat gat te dichten. Maar ook dit vraagt wat van de academische centra. Zij moeten niet alleen in woord, maar veel meer in daad verder kijken dan naar de impactfactor van een publicatie in een gezaghebbend tijdschrift.”
Drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 6