Tijdens de IASLC 2021 World Conference on Lung Cancer bleek uit een presentatie van dr. Jeffrey Thompson (Philadelphia, Verenigde Staten) dat next generation sequencing (NGS) op plasma versus tumorweefsel resulteert in een vergelijkbaar aantal oncogene drivermutaties.1 Bovendien is de kortere doorlooptijd van plasma-NGS geassocieerd met een snellere start met doelgerichte therapie.
Met het groeiende aantal doelgerichte therapieën wordt het belang van moleculaire tests steeds groter. Dit is zeker het geval bij nieuw-gediagnosticeerd, gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), waarvoor richtlijnen de analyse van een toenemend aantal markers adviseren. “Hoewel doelgerichte therapie op basis van moleculaire markers geassocieerd is met een betere algehele overleving (OS), blijkt uit recent onderzoek dat de meerderheid van de longkankerpatiënten in de Verenigde Staten niet op alle geadviseerde markers onderzocht wordt.2 Slechts bij 37% van de 3.474 patiënten werden alle geadviseerde markers bepaald”, vertelde Jeffrey Thompson.
In een verkennende, prospectieve studie onderzochten Thompson en collega’s of vroegtijdige NGS op plasma de testuitslag, en eventueel daaropvolgende doelgerichte therapie, kan bespoedigen. Hiervoor werd bij patiënten met gevorderd NSCLC tijdens initiële diagnose zowel plasma als tumorweefsel geanalyseerd en werd de procedure en uitslag vergeleken met een retrospectief controlecohort. De primaire uitkomstmaat was de tijd tot eerstelijnsbehandeling.
Sneller behandeld
In totaal werden 55 patiënten met gevorderd NSCLC geanalyseerd met plasma-NGS. Deze patiënten werden vergeleken met een cohort van 55 controlepatiënten die qua leeftijd, geslacht, ras, rookgeschiedenis, histologie en eerstelijnsbehandeling waren gematcht.
“Het percentage patiënten met oncogene drivermutaties was vergelijkbaar in beide cohorten: 62% van de patiënten in het plasmacohort versus 64% in het controlecohort (p=0,84). In het plasmacohort werden twee afwijkingen in ALK gevonden, één in BRAF, twee in ERBB2, dertien in EGFR, dertien in KRAS, twee in MET en één in RET, wat suggereert dat plasmagenotypering ten tijde van initiële diagnose bij een aanzienlijk deel van de patiënten gebruikt kan worden bij de behandelkeuze”, aldus Thompson.
De mediane tijd tot het eerste bezoek aan een oncoloog verschilde niet tussen de twee cohorten. Thompson: “Wel was de doorlooptijd van plasma-NGS significant korter dan van de reguliere moleculaire analyse van het tumorweefsel: 8 versus 22 dagen (p<0,0001). Verder bleek een significant hoger percentage patiënten in het plasmacohort te beschikken over moleculaire testresultaten tijdens het eerste bezoek aan de oncoloog: 85% versus 9% in het controlecohort (p<0,0001). De testresultaten van het plasmacohort waren vrijwel uitsluitend afkomstig van plasma-NGS. Verder werd in het plasmacohort significant vaker tijdens het eerste bezoek aan de oncoloog besloten om met doelgerichte therapie te starten: bij 74% van de patiënten vergeleken met 46% in het controlecohort (p=0,005). Bovendien was in het plasmacohort versus het controlecohort de tijd tot eerstelijnsbehandeling significant korter bij zowel alle patiënten (p=0,003) als patiënten met een drivermutatie (p=0,001). Deze resultaten ondersteunen de vroege analyse met plasma-NGS bij patiënten met niet eerder behandeld, gevorderd NSCLC.”
Referenties
1. Thompson JC, et al. WCLC 2021: abstr OA16.01.
2. Robert NJ, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl):9004.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Commentaar dr. Jan von der Thüsen, patholoog, Erasmus MC Kankerinstituut, Rotterdam
Tijdens de WCLC was er terecht aandacht voor de verschillende groeipatronen bij het adenocarcinoom van de long en de prognostische implicaties van deze patronen. Zo presenteerde dr. Pietro Bertoglio een retrospectieve studie waarin gekeken werd naar de impact van hooggradige patronen op de ziektevrije en algehele overleving (OS) van patiënten.1 De onderzoekers includeerden in totaal 607 adenocarcinomen, waarvan er bij 244 gevallen een hooggradig patroon gezien werd. Zij vonden dat de overleving bij patiënten met kleine tumoren met een hooggradige component (solide en micropapillair) vergelijkbaar was met de overleving van patiënten met een grotere tumor zonder hooggradige component. Dit is een interessante bevinding. De onderzoekers stelden dan ook voor deze tumoren hoger te stadiëren van T1- naar T2a-tumoren. Wat wel opviel aan deze studie was dat de onderzoekers geen vergelijking hebben gemaakt tussen T1-tumoren met een hooggradige component en T2a-tumoren met een hooggradige component. Mogelijk dat voor de prognose van patiënten met T2a-tumoren met een hooggradig patroon ook upstaging nodig is richting T2b of misschien wel T3.
Op dit moment wordt pathologen gevraagd het groeipatroon van adenocarcinomen te vermelden in de protocolmodule van PALGA in incrementen van 5% per patroon, waarbij ook het predominante patroon benoemd wordt. Helaas gaat een hooggradige component met een lager percentage nogal eens verloren in de conclusie. Het kan echter voor longartsen wel van belang zijn te weten of er sprake is van een hooggradige component. We weten namelijk dat patiënten met een hooggradig groeipatroon op termijn lymfekliermetastasen kunnen ontwikkelen. Het is dus van belang te weten of een patiënt een hoger risico loopt, ondanks dat ze nog geen lymfekliermetastasen hebben ten tijde van de resectie. Daarnaast is het beschrijven van de verschillende patronen in biopten momenteel nog niet gangbaar. Dit zou wel wenselijk zijn, zodat ook bij patiënten met een kleine tumor nagedacht kan worden over een goede lymfeklierstadiëring bij aanwezigheid van een hooggradige component.
Daarnaast is in een interessante Turkse studie onderzocht of de mate van pleura-ingroei bij patiënten met T2-tumoren van invloed is op de overleving van deze patiënten.2 In totaal werden 203 patiënten met T2-tumoren geïncludeerd. De mediane OS bij patiënten zonder pleura-ingroei (PL0) was 159 maanden en bij patiënten met pleura-ingroei (PL1 en PL2) 122 maanden, een significant verschil. De onderzoekers suggereerden dan ook dat we een nieuwe subgroep binnen de T2-tumoren zouden moeten toevoegen aan de TNM-classificatie voor deze patiënten, bijvoorbeeld T2c. Wellicht dat dit zijn weg nog gaat vinden in een nieuwe versie van de TNM-classificatie.
Tijdens de WCLC was er ook aandacht voor moleculaire diagnostiek voor doelgerichte therapie. Zo is in een prospectieve studie onderzocht of next generation sequencing (NGS) op plasma geassocieerd is met een snellere start van de behandeling ten opzichte van NGS op weefsel.3 In deze studie werd een cohort patiënten waarbij NGS werd uitgevoerd op plasma en weefsel vergeleken met een controlecohort waarbij NGS-analyse alleen op weefsel was uitgevoerd. De studie vond een doorlooptijd van acht dagen voor NGS op plasma en een doorlooptijd van 22 dagen voor NGS op alleen weefsel. Dit is een groot verschil, al vond ik de 22 dagen voor de analyse op het weefsel wel erg lang, zeker in vergelijking met de Nederlandse situatie. Ook werd er een duidelijk verschil gevonden tussen beide cohorten wat betreft het aantal uitslagen dat beschikbaar was bij de eerste afspraak op de polikliniek. Van 9% van de patiënten die een weefselanalyse hadden gehad, was bij de eerste afspraak de uitslag beschikbaar, versus van 85% van de patiënten die de gecombineerde analyse hadden gehad. Helaas is in dit onderzoek weinig gezegd over de sensitiviteit en specificiteit van de plasmatest. Eerdere studies hebben namelijk laten zien dat het mogelijk is dat een plasmatest een bepaalde afwijking wel vindt en de weefseltest niet. Maar het kan ook zo zijn dat een bepaalde tumor wel een uitslag geeft op de weefseltest en niet op de plasmatest, omdat er te weinig DNA in het plasma aanwezig is. Door het combineren van de plasma- en weefseltest kan dus, naast de verbetering van de doorlooptijd, ook het totaal aantal geslaagde profileringen toenemen. Al zullen de kosten hierdoor wel flink toenemen.
Referenties
1. Bertoglio P, et al. WCLC 2021: abstr OA06.02.
2. Sarbay I, et al. WCLC 2021: abstr OA06.03.
3. Thompson JC, et al. WCLC 2021: abstr OA16.01.
In een podcast met dr. Daphne Dumoulin bespreekt dr. Jan von der Thüsen naast bovenstaande studies ook een studie waarin onderzocht is of het aandeel van de lepidische component geassocieerd is met patiëntuitkomsten binnen een pathologisch stadium. Daarnaast bespreken zij een studie naar de economische waarde van het toevoegen van liquid biopsy aan weefselanalyse bij moleculaire diagnostiek en de waarde van het bepalen van celvrij DNA in liquor bij patiënten met leptomeningeale metastasen. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts