Een neoadjuvante behandeling met pembrolizumab bij vroeg-stadium niet-kleincellig longcarcinoom gaf slechts bij 8% van de patiënten een behandelingsgerelateerde bijwerking van graad 3 of 4. Daarnaast leek een langer interval tussen behandeling met pembrolizumab en chirurgie geassocieerd met een hoger percentage majeure pathologische responsen. Dr. Jair Bar (Ramat Gan, Israël) presenteerde deze resultaten van de fase 1-MK3475-223-studie tijdens de IASLC 2021 World Conference on Lung Cancer.1
Patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) in een vroeg stadium hebben mogelijk baat bij immunotherapie. “Neoadjuvante behandeling met immunotherapie is hierbij mogelijk effectiever dan een adjuvante behandeling”, zei Jair Bar. Omdat het optimale regime voor neoadjuvante immunotherapie nog niet helder is, is de fase 1-MK3475-223-studie met pembrolizumab opgezet. Primaire uitkomstmaten van deze studie waren de veiligheid, aanbevolen dosering voor fase 2 en de pathologische respons (PR). Secundaire uitkomstmaten waren de recidiefvrije overleving en algehele overleving (OS). Ook werden enkele verkennende analyses verricht.
Oplopende doseringen
De studie bestond uit verschillende cohorten met oplopende doseringen pembrolizumab en afnemende tijdsintervallen tussen behandeling met pembrolizumab en chirurgie, op geleide van dosisbeperkende toxiciteit (DLT). Patiënten in het eerste cohort kregen een enkele dosering pembrolizumab. In het tweede, derde en het expansiecohort ontvingen patiënten twee doseringen als er geen DLT’s optraden. Het interval tussen de behandeling met pembrolizumab en chirurgie was drie weken in het eerste cohort, twee weken in het tweede cohort en één week in het derde cohort. In totaal werden 26 patiënten geïncludeerd, waarvan er uiteindelijk 23 chirurgie ondergingen.
Bij negen patiënten (35%) kwamen ernstige bijwerkingen (graad 3 of 4) voor, liet Bar zien. “Twee patiënten (8%) hadden behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3/4 en bij eveneens twee patiënten (8%) was het nodig de operatie uit te stellen.” Er werden geen DLT’s gerapporteerd.
Geen correlatie
Van de 23 patiënten die chirurgie ondergingen, hadden er zeven (27%) een majeure PR (mPR).
“Dit betekent dat er ≤10% levensvatbare tumorcellen over was”, legde Bar uit. Van deze patiënten hadden er drie een pathologisch complete respons (pCR). Verkennende analyses lieten geen correlatie zien tussen tumorhistologie, rookstatus, PD-L1-status en tumorgrootte, en het behalen van een mPR. “We vonden wel een verschil tussen patiënten met en patiënten zonder mPR wat betreft het interval tussen behandeling met pembrolizumab en chirurgie. Bij patiënten die een mPR behaalden, was de mediane tijd tussen de start van de behandeling en chirurgie 43 dagen. Dit interval was 36 dagen bij patiënten die geen mPR behaalden (p=0,043).” Op basis van deze bevindingen adviseerde Bar een fase 2-behandelschema van twee doseringen pembrolizumab met een interval van drie weken, gevolgd door chirurgie na minimaal twee weken. Een verkennende analyse van patiënten die met dit schema behandeld zijn, liet een mPR-percentage van 44% zien en een pCR bij 19% van de patiënten. Tot slot toonde Bar dat de recidiefvrije overleving 92,3% was na 23 maanden follow-up en de OS 93%.
Bar concludeerde dat een neoadjuvante behandeling met pembrolizumab bij vroeg-stadium-NSCLC goed verdragen werd en dat een langer interval tussen de behandeling en chirurgie leidde tot een hoger mPR-percentage.
Referentie
1. Bar J, et al. WCLC 2021; abstr OA11.01.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist