De werkzaamheid en toxiciteit van een tweede stereotactische bestraling bij longkanker is onvoldoende duidelijk. Een kleine, retrospectieve studie laat nu zien dat twee versus één keer stereotactische bestraling is geassocieerd met een toename van de acute toxiciteit, een verminderde lokale controle en een vergelijkbare metastase-op-afstandvrije, progressievrije en algehele overleving.1 Deze resultaten werden tijdens de IASLC 2021 World Conference on Lung Cancer gepresenteerd door dr. Tae Hoon Lee (Seoel, Zuid-Korea).
De gerapporteerde uitkomst van stereotactische ablatieve radiotherapie (SABR) bij eerder bestraalde longlaesies varieert sterk. Zo loopt de tweejarige ziektecontrole uiteen van 37% tot 90% en de graad 2- tot 3-longtoxiciteit van 0% tot 100%.2 Waarschijnlijk is de aanzienlijke heterogeniteit in de opzet van de betreffende klinische studies een van de oorzaken van deze grote variatie aan uitkomsten. Verder is herbestraling met SABR volgens sommige studies geassocieerd met een verhoogd risico op fatale toxiciteit.3,4
In de huidige retrospectieve studie van Tae Hoon Lee en collega’s werden de werkzaamheid en toxiciteit onderzocht van SABR bij eerder bestraalde patiënten met longkanker.
Uit een totaal van 337 bestraalde patiënten met primaire, gerecidiveerde of gemetastaseerde longkanker werden twee (1:3) gematchte cohorten samengesteld: een cohort van 21 patiënten die voor een tweede keer met SABR (re-SABR) werden behandeld, en een cohort van 63 patiënten die één keer met SABR werden behandeld.1 Het mediane interval tussen de eerste en tweede behandeling met SABR was 13,7 maanden. De mediane dosis van de tweede bestraling was 54 Gy in vier (95% van de patiënten) of zes fracties (5%).
Minder lokale controle
“Herbestraling met SABR was geassocieerd met een significant verminderde lokale controle (p=0,019), maar vergelijkbare metastase-op-afstandvrije overleving (p=0,45). De lokale controle na één, twee en drie jaar was respectievelijk 75,2%, 65,2% en 65,2% in het re-SABR-cohort en 93,2%, 88,3% en 88,3% in het SABR-cohort. Daarnaast werd er geen significant verschil gevonden in de progressievrije en algehele overleving in de twee cohorten (respectievelijk p=0,49 en p=0,45)”, aldus Lee.
Er was geen significant verschil in de incidentie van alle bijwerkingen van graad 2 of hoger (42,9% in het re-SABR-cohort versus 23,8% in het SABR-cohort, p=0,163). Wel was het percentage acute bijwerkingen van graad 2 of hoger significant hoger in het re-SABR-cohort: 28,6% versus 6,3% in het eenmalige SABR-cohort (p=0,020). In het re-SABR-cohort werd bij één patiënt graad 3-toxiciteit geconstateerd en bij geen enkele patiënt toxiciteit van graad 4 of 5.
Referenties
1. Lee TH, et al. WCLC 2021: abstr OA11.02.
2. Milano MT, et al. Transl Lung Cancer Res 2019;8:78-87.
3. Kilburn JM, et al. Radiother Oncol 2014;110:505-10.
4. Trovo M, et al. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2014;88:1114-9.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer