Uit een populatiegebaseerde, real-worldstudie van drs. Lisa van der Woude (Radboudumc te Nijmegen en DICA te Leiden) en collega’s blijkt dat de acute toxiciteit en negentigdagenmortaliteit geassocieerd met stereotactische radiotherapie erg laag is bij zowel jongere als oudere patiënten met stadium I-niet-kleincellig longcarcinoom, te weten 4,2% voor toxiciteit en 1,7% voor mortaliteit.1 Deze resultaten werden tijdens de virtuele WCLC 2020 gepresenteerd.
Chirurgie en radiotherapie zijn standaardbehandelopties bij patiënten met stadium I-niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). Klinisch fase 3-onderzoek liet zien dat stereotactische bestraling (SBRT) vergeleken met conventionele radiotherapie een significant betere lokale controle geeft.2
In de huidige studie van Lisa van der Woude en collega’s wordt de toxiciteit onderzocht van SBRT bij patiënten met stadium I-NSCLC in Nederland. Hiervoor werden de gegevens geanalyseerd van patiënten die tussen 2015 en 2019 met SBRT behandeld waren en geregistreerd waren in de Dutch Lung Cancer Audit voor Radiotherapie (DLCA-R). Aan deze kwaliteitsregistratie nemen alle bestralingscentra in Nederland deel. Vervolgens werden de patiënten opgedeeld in vijf, op leeftijd gebaseerde cohorten en werden hierin de kenmerken van de patiënten en tumoren alsmede de toxiciteit en mortaliteit bepaald.
Vergelijkbare uitkomst
In totaal werden 4.537 patiënten met stadium I-NSCLC geregistreerd die met SBRT werden behandeld voor primair (97,1%) of recidiverend (1,6%) NSCLC.1 Van deze patiënten was 21,4% 80 jaar of ouder. In de totale populatie had 68,4% een WHO 0-1 prestatiescore. Dit was 67,4% bij de patiënten van 80 jaar of ouder. Van de gehele populatie had 85,4% stadium IA-NSCLC en 14,6% stadium IB-NSCLC. Bij patiënten van ≥80 jaar was het percentage stadium IB-NSCLC met 22,5% significant hoger (p<0,001). Verder was er pathologisch bewijs van NSCLC beschikbaar bij 45,1% van alle patiënten.
In het cohort oudere patiënten (≥80 jaar) was het bruto tumorvolume (GTV) significant groter dan de mediane GTV in de totale populatie: 7 versus 4 cm3 (p<0,001). De geplande SBRT-dosis werd niet gegeven bij 0,3% van de patiënten, hierbij werden geen significante verschillen gevonden tussen de vijf cohorten.
Ten slotte werden er tussen de vijf cohorten geen significante verschillen gevonden in bijwerkingen van graad 3 of hoger of mortaliteit. Het percentage patiënten met bijwerkingen van minimaal graad 3 was 3,7%, 5,1%, 4,5%, 4,8% en 3,1% bij respectievelijk patiënten jonger dan 65 jaar (n=865), 65-70 jaar (n=729), 70-75 jaar (n=1007), 75-80 jaar (n=961) en 80 jaar en ouder (n=972). In deze cohorten was de mortaliteit negentig dagen na beëindiging van de SBRT respectievelijk 1,0%, 1,2%, 1,5%, 2,3% en 1,5%.
Referenties
1. Van der Woude L, et al. WCLC 2020: abstr P05.05.
2. Ball D, et al. Lancet Oncol 2019;20:494-503.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2021 vol 12 nummer 2