In de LCMC3-studie ontvingen patiënten met resectabel stadium IB-IIIB niet-kleincellig longcarcinoom een neoadjuvante behandeling met atezolizumabmonotherapie. Tijdens het Presidential Symposium van de virtuele WCLC 2020 presenteerde dr. Jay Lee (Los Angeles, Verenigde Staten) de positieve resultaten van deze studie.1 Na een neoadjuvante behandeling met atezolizumab behaalde 21% van de patiënten een major pathologische respons.
In de LCMC3-studie ontvingen 181 patiënten met onbehandeld, resectabel stadium IB-IIIB niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) een neoadjuvante behandeling met atezolizumab (twee cycli), gevolgd door resectie van de tumor. Jay Lee: “Dit is de grootste studie naar monotherapie met een checkpointremmer in de neoadjuvante setting.” De primaire uitkomstmaat was de major pathologische respons (MPR) en een van de secundaire uitkomstmaten was de pathologische respons. Verkennende uitkomstmaten waren de ziektevrije overleving (DFS), algehele overleving (OS) en veiligheid.
R0-resectie
Van de 181 geïncludeerde patiënten onderging 12% uiteindelijk geen resectie en werd nog eens 8% niet meegenomen in de primaire analyse wegens een EGFR- of ALK-positieve status. De effectiviteitspopulatie bestond hiermee uit 144 patiënten. “De LCMC3-studie behaalde de primaire uitkomstmaat”, aldus Lee. In totaal was bij 21% van de patiënten sprake van een MPR en bij 7% van een pathologisch complete respons. Bij 43% van de patiënten was er sprake van downstaging van de tumor na de behandeling met atezolizumab, bij slechts 19% was er sprake van upstaging.
“Wat bijzonder was aan de LCMC3-studie”, zei Lee, “is dat chirurgische resectie volgens protocol al acht dagen na de tweede cyclus met atezolizumab plaats kon vinden.” De resectie diende binnen twintig dagen te worden uitgevoerd, wat bij 88% van de patiënten lukte. “In geen van de eerdere studies met neoadjuvante chemotherapie werd er zo snel na de neoadjuvante behandeling resectie uitgevoerd”, zei hij. Bij 92% van de patiënten kon een R0-resectie uitgevoerd worden.
Het aantal intraoperatieve complicaties was laag, evenals de mortaliteit (0,6% binnen dertig dagen na resectie en 0,6% tussen dertig en negentig dagen na resectie). “Deze mortaliteitsgegevens zijn beter dan die van de Society of Thoracic Surgeons General Thoracic Surgery Database, waar de mortaliteit op 2,2% ligt.”2
Gunstige DFS
“Onze studie liet tevens zien dat het aantal pre- en postoperatieve behandelingsgerelateerde en immuungerelateerde bijwerkingen laag was. Bijwerkingen van graad 3 of hoger werden in de meeste gevallen bij minder dan 10% van de patiënten gerapporteerd”, vervolgde Lee. Er werden tien gevallen van pneumonitis gemeld en elf gevallen van hypothyreoïdie.
Ook de DFS en OS waren gunstig. De eenjaars-DFS was 85% bij patiënten met stadium I/II- of stadium III-NSCLC. De eenjaars-OS was in deze groepen respectievelijk 94% en 95%. Ook dit lijkt beter te zijn ten opzichte van historische controles, maar Lee waarschuwde wel dat er beperkingen zijn aan het vergelijken van deze data met historische gegevens.
Hij concludeerde dat de LCMC3-studie de primaire uitkomstmaat behaald heeft en dat na neoadjuvante toediening van atezolizumab resectie uitgevoerd kon worden met lage perioperatieve morbiditeit en mortaliteit, snel na het afronden van de behandeling met atezolizumab en met een hoog percentage R0-resecties. Deze studie biedt verdere klinische onderbouwing voor de nu lopende fase 3-IMpower030-studie naar atezolizumab plus platinumbevattende chemotherapie, aldus Lee.
Referenties
1. Lee JM, et al. WCLC 2020; abstr PS01.05.
2. Kozower BD, et al. Ann Thorac Surg 2010;90:875-81.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2021 vol 12 nummer 2
Commentaar prof. dr. Egbert Smit, longarts, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam
CodeBreaK 100
Op het gebied van de doelgerichte therapieën stak de CodeBreaK 100-studie er met kop en schouders bovenuit tijdens de virtuele WCLC 2020.1 Dit was een single-arm fase 2-studie naar de effecten van sotorasib, een KRASG12C-remmer, bij patiënten met KRAS p.G12C-gemuteerd niet-kleincellig longcarcinoom. Van de 126 geïncludeerde patiënten had 37% een partiële remissie of beter. Belangrijk is ook dat slechts 16% progressieve ziekte had als beste uitkomst, de rest vertoonde bij de eerste responsevaluatie stabiele ziekte of beter. De belangrijkste toxiciteit was diarree (graad 3 bij 4% van de patiënten). Al met al was dit een behandeling die heel goed werd getolereerd, met een hoog responspercentage, een mediane progressievrije overleving (PFS) van bijna zeven maanden en een algehele overleving (OS) van ongeveer tien maanden. Hiermee werden de bevindingen van de fase 1-studie bevestigd, wat de hoop geeft dat we dit middel in de nabije toekomst voor deze ziekte verder kunnen ontwikkelen.
ADAURA
De ADAURA-studie heeft al indrukwekkende resultaten laten zien bij patiënten met resectabel niet-kleincellig longcarcinoom met EGFR-mutaties die na een complete resectie drie jaar lang adjuvant osimertinib kregen. Tijdens WCLC 2020 werden patiëntgerapporteerde uitkomsten gepresenteerd, waaruit bleek dat er geen verschil was in kwaliteit van leven tussen patiënten die werden behandeld met osimertinib, vergeleken met placebo.2 Dit is opvallend, ten eerste omdat het aantoont dat de bijwerkingen van osimertinib weinig impact hebben op de kwaliteit van leven. Of de terugkeer van de kanker dan ook geen impact had op de kwaliteit van leven werd niet duidelijk, daarvoor moeten we de publicatie afwachten.
Een ander belangrijk issue van dit onderzoek was dat 40% van de patiënten na resectie geen adjuvante chemotherapie had gekregen. Het positieve effect van osimertinib op de terugkeer van de kanker bleek echter even groot te zijn, met of zonder adjuvante chemotherapie.3 Ook deze bevinding behoeft nader onderzoek, mogelijk ook bij patiënten met andere drivermutaties.
EGFR-exon 20-insertie-mutaties
Twee fase 2-studies betroffen de behandeling van patiënten met een EGFR-exon 20-insertie (ex20ins)-mutatie. De tyrosinekinaseremmer mobocertinib was geassocieerd met een goed responspercentage van ongeveer 30%.4 Dit middel gaf wel veel toxiciteit, vooral geassocieerd met EGFR-remming, zoals diarree en huiduitslag. Maar het zal ongetwijfeld een plaats vinden in het arsenaal dat we beschikbaar hebben voor patiënten met een EGFR-ex20ins-mutatie.
Het bispecifieke antilichaam amivantamab, gericht tegen EGFR en MET, was geassocieerd met een responspercentage van ongeveer 40%.5 Bovendien waren er minder bijwerkingen. Een nadeel is dat dit middel intraveneus moet worden toegediend, in tegenstelling tot mobocertinib dat een oraal beschikbaar middel is. Maar amivantamab zal naar verwachting een belangrijke rol krijgen bij de behandeling van deze groep patiënten.
Immunotherapie
Een belangrijke studie die gepresenteerd werd tijdens het Presidential Symposium richtte zich op de vraag of het zin heeft om ipilimumab toe te voegen aan pembrolizumab bij patiënten met een PD-L1-tumorproportiescore (TPS) van 50% of hoger. Dat heeft geen zin, bleek uit deze grote, gerandomiseerde studie.6 Zowel de PFS als OS was niet verschillend, maar de toxiciteit was wel veel erger in de combinatie- vergeleken met de monotherapiearm.
De KEYNOTE-189-studie heeft wat betreft longkanker de wereld echt veranderd. De standaardbehandeling voor adenocarcinoom of niet-planocellulair carcinoom van de long is daardoor geworden: carboplatine-pemetrexed-pembrolizumab, met pembrolizumab-pemetrexed als onderhoud. De gepresenteerde driejaarsoverlevingscijfers verdubbelden bijna, van 17% naar iets meer dan 30%.7 Het is zeer belangrijk om geïnformeerd te raken over de langetermijnresultaten van die studies, om patiënten beter te kunnen informeren over wat al die extra moeite en toxiciteit oplevert. Dit levert dus echt veel op, bovendien zie je dat de curve nog geen plateau heeft bereikt.
Vermeldenswaardig is nog de studie waarbij twee kuren atezolizumab werden gegeven voorafgaand aan een operatie bij stadium II/III-longkanker. Dit leidde tot een pathologische respons bij ongeveer 8% van de patiënten, wat heel bijzonder is.8 Maar dit geeft ook aan dat bij de overige 90% een operatie nog steeds is aangewezen. Of we in de toekomst helemaal zonder lokale behandelingen kunnen is dus nog even afwachten.
In een podcast bespreekt prof. dr. Egbert Smit naast de hier genoemde studies ook een aantal studies met antibody-drugconjugaten. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts
Referenties
1. Li BT, et al. WCLC 2020; abstr PS01.07.
2. Majem M, et al. WCLC 2020; abstr OA06.03.
3. Wu YL, et al. WCLC 2020; abstr OA06.04.
4. Zhou C, et al. WCLC 2020; abstr OA04.03.
5. Sabari JK, et al. WCLC 2020; abstr OA04.04.
6. Boyer M, et al. WCLC 2020; abstr PS01.09.
7. Gray J, et al. WCLC 2020: abstr FP13.02.
8. Lee JM, et al. WCLC 2020; abstr PS01.05.