De Lung-MAP is een paraplustudie waarbij patiënten in een van de substudies geïncludeerd worden op basis van de aanwezigheid van specifieke moleculaire markers. Deze markers worden gescreend met behulp van next generation sequencing van het tumorweefsel. Dr. Philip Mack (Mount Sinai, Verenigde Staten) liet tijdens de virtuele WCLC 2020 zien dat screening van circulerend tumor-DNA in het plasma van patiënten ook haalbaar is.1 Voor drivermutaties werd een hoge betrouwbaarheid tussen tumorweefsel en plasma gevonden.
De Lung-MAP is een klinische studie die specifiek ontwikkeld is om nieuwe middelen bij patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) te onderzoeken op basis van moleculaire markers.2 Hierbij wordt gebruikgemaakt van een zogenoemd parapludesign. Deze opzet maakt het mogelijk om meerdere geneesmiddelen gericht tegen specifieke mutaties binnen een tumorsoort te onderzoeken, en om nieuwe substudies toe te voegen wanneer een nieuwe behandeloptie beschikbaar komt. Patiënten met gevorderd NSCLC die progressie vertonen op een eerstelijnsbehandeling met een platinumbevattend regime komen in aanmerking voor screening. Op basis van de aanwezigheid van specifieke mutaties worden patiënten vervolgens geïncludeerd in een van de substudies. Er is ook een non-match-studiearm waarin patiënten geïncludeerd worden die geen mutatie dragen die in een van de substudies onderzocht wordt.
ctDNA
Tot op heden werd in Lung-MAP next generation sequencing uitgevoerd op tumorweefsel om te screenen op moleculaire markers. Philip Mack presenteerde de resultaten van onderzoek naar de bruikbaarheid van circulerend tumor (ct)-DNA in het plasma van patiënten voor screening op moleculaire markers. Hiertoe werd van 129 patiënten naast een biopt van de tumor ook plasma afgenomen. Het tumorweefsel en plasma werden geanalyseerd met behulp van het FoundationONE CDx- (voor het weefsel) en het FoundationACT-platform (voor het plasma). Mack: “Alleen mutaties die met beide platformen gedetecteerd konden worden, werden geëvalueerd.” De in het tumorweefsel gevonden drivermutaties werden gebruikt als de gouden standaard, op basis van deze mutaties werd de betrouwbaarheid tussen weefsel en plasma bepaald.
Sensitiviteit van 83%
Van de 129 patiënten van wie tumorweefsel en plasma beschikbaar was, werden er bij 54 (42%) oncogene drivermutaties gevonden in EGFR (n=7), KRAS (n=37), MET (n=7), RET (n=2) en BRAF (n=1). Van deze oncogene drivermutaties kwam bijna 80% voor in zowel weefsel als plasma. Bij 17% van de gevallen werd de drivermutatie alleen gezien in het weefsel. “Opmerkelijk was dat twee mutaties alleen gezien werden in het plasma, dit waren een MET-amplificatie en een EGFR exon 20-insertie.” Deze bevindingen leidden tot een sensitiviteit van 83% en een specificiteit van 97%, aldus Mack. Van de gevonden mutaties gaven de short variants, voornamelijk puntmutaties, de meeste betrouwbaarheid, gaf hij verder aan. Hiervan werd 54% in zowel weefsel als plasma gevonden.
Wat betreft de niet-drivermutaties, in totaal 439, werd net iets minder dan 40% gevonden in zowel weefsel als plasma. Ongeveer een derde kwam alleen in plasma voor en 28% alleen in weefsel. “Deze resultaten zijn waarschijnlijk het gevolg van de heterogeniteit van tumorweefsel”, zei Mack.
De bevindingen van dit onderzoek geven volgens hem aan dat ctDNA in het plasma gebruikt kan worden voor de inclusie van patiënten in substudies van Lung-MAP. “Bij een positieve bevinding is inclusie gerechtvaardigd”, zei Mack, “maar een negatieve bevinding moet als niet-eenduidig beschouwd worden.”
Referenties
1. Mack PC, et al. WCLC 2020; abstr MA08.10.
2. Steuer CE, et al. Clin Pharmacol Ther 2015;97:488-91.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist