Een heranalyse van drie studies, waarbij specifiek gekeken is naar vrouwen met HR-positieve, HER2-negatieve borstkanker en klinische hoog-risicokenmerken, laat al na twee jaar een voordeel zien van een adjuvante behandeling met een aromataseremmer versus tamoxifen. Dit behandeleffect was indicatief voor het behandeleffect na vijf jaar, zei dr. Meredith Regan (Boston, Verenigde Staten) tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting.
“De eerste studies naar een adjuvante behandeling van een aromataseremmer (AI) versus tamoxifen bij postmenopauzale vrouwen met HR-positieve borstkanker rapporteerden de resultaten voor de ziektevrije overleving ongeveer vijf jaar na randomisatie”, begon Meredith Regan haar presentatie. Omdat het HR-positief mammacarcinoom een aanhoudend risico geeft op een laat recidief, is in daaropvolgende studies gekeken naar verlengde endocriene therapie gedurende vijf tot wel tien jaar. “Maar wat zijn de behandeleffecten in de eerste paar jaar na start van endocriene therapie en dan met name bij de vrouwen met hoog-risicokenmerken? Dat is niet helemaal duidelijk”, aldus Regan. “Daarbij is het een uitdaging om de resultaten van de huidige studies naar CDK4/6-remmers toegevoegd aan endocriene therapie, in context te plaatsen met wat we weten uit de eerdere studies met AI versus tamoxifen.”
BIG 1-98, SOFT en TEXT
Regan heeft daarom uitgezocht wat de behandelresultaten na twee jaar waren van een vijf jaar durende adjuvante behandeling met AI versus tamoxifen bij HR-positieve, HER2-negatieve borstkanker.1 “En zijn de resultaten van deze eerste twee jaar indicatief voor de resultaten na vijf jaar en later?” Hiervoor heeft Regan de resultaten van de BIG 1-98-studie bij postmenopauzale vrouwen, en SOFT- en TEXT-studies bij premenopauzale vrouwen, opnieuw geanalyseerd. De primaire uitkomstmaat van deze studies was de invasieve-ziektevrije overleving (iDFS). De analyse richtte zich specifiek op vrouwen met klinische hoog-risicokenmerken (zoals vier of meer positieve lymfeklieren of graad 3-tumoren). Dit betrof in totaal 14% van de patiënten uit de BIG 1-98-studie (n=695), 17% van de patiënten uit de SOFT-studie (n=526) en 26% van de patiënten uit de TEXT-studie (n=707).
Absoluut verschil
In de BIG 1-98 was het absolute verschil in iDFS tussen AI versus tamoxifen 4,1% na twee jaar (HR 0,68) en 7,7% na vijf jaar (HR 0,73). In de SOFT-studie was het absolute verschil tussen AI en ovariële suppressie versus tamoxifen 4,5% (HR 0,7) en na vijf jaar 4,0% (HR 0,82). Tot slot was het absolute verschil tussen AI en tamoxifen (beide met ovariële suppressie) in de TEXT-studie 1,7% na de eerste twee jaar (HR 0,72) en 6,4% na vijf jaar (HR 0,68). “Het gevonden voordeel hield aan, ook na het voltooien van de therapie volgens studieprotocol”, zei Regan. Verdere analyses van de HR’s liet zien dat het uitmaakt wanneer na de randomisatie gestart wordt met de behandeling. Patiënten in de TEXT-studie startten met een lagere HR voor iDFS, omdat randomisatie plaatsvond voorafgaand aan de adjuvante therapie. In de SOFT- en BIG 1-98-studies waren de HR’s voor iDFS bij aanvang van de studie hoger, omdat randomisatie plaatsvond na de eventuele chemo- en radiotherapie.
Regan concludeerde dat het vroege behandeleffect dat gezien wordt bij vrouwen met HR-positief, HER2-negatief mammacarcinoom en hoog-risicokenmerken indicatief is voor het zien van een voordeel na vijf jaar. “De variatie in iDFS-patronen laat zien dat we patiënten tot lang na het afronden van de endocriene therapie moeten volgen. Bij het opzetten en interpreteren van vroege behandelresultaten bij (neo)adjuvante therapie is het daarnaast belangrijk de timing van randomisatie in ogenschouw te nemen”, aldus Regan.
Referentie
1. Regan MM, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 508.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist