Mannen met borstkanker ontvangen dezelfde behandeling als vrouwelijke borstkankerpatiënten, maar voor het eerst wordt duidelijk dat dit misschien niet de beste keuze is. Een studie onder 1.483 mannelijke patiënten toont aan dat standaard pathologisch onderzoek bij mannen niet dezelfde prognostische waarde heeft als bij vrouwen. Patholoog dr. Carolien van Deurzen (Erasmus MC, Rotterdam) presenteerde de resultaten tijdens het 10e EBCC in Amsterdam.
Mannen vormen ongeveer 1% van alle borstkankerpatiënten. Vanwege die zeldzaamheid is de kennis over mannelijke borstkanker tot nu toe beperkt. Slechts enkele kleine studies zijn uitgevoerd; gerandomiseerde gegevens zijn niet beschikbaar. “Mannen melden zich vaak in een later stadium bij een arts dan vrouwen. Omdat mannen vaak zijn uitgesloten van klinische studies, zijn behandelstrategieën voornamelijk gebaseerd op studies met alleen vrouwelijke borstkankerpatiënten”, vertelt Van Deurzen. “Over de prognostische waarde van verschillende pathologische kenmerken, zoals graad, zijn de gegevens beperkt, terwijl dit bij vrouwen al ruim voldoende is vastgesteld.”
Grote serie
Daarom voerden Van Deurzen en collega’s een studie uit naar de relatie tussen pathologische kenmerken en prognose van mannelijke borstkanker. Die studie maakt deel uit van het International Male Breast Cancer Program, geleid door de European Organisation for Research and Treatment of Cancer (EORTC) en het Amerikaanse Translational Breast Cancer Research Consortium (TBCRC).
De onderzoekers analyseerden de gegevens van 1.483 mannelijke borstkankerpatiënten die tussen 1990 en 2010 behandeld werden in 23 centra – de grootste serie ooit. Van 1.203 patiënten was tumormateriaal beschikbaar voor centrale pathologische analyse.
Naast de pathologische standaardbepalingen, zoals het histologische subtype en de tumorgraad, analyseerden de onderzoekers de dichtheid van tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL’s), die in verband worden gebracht met het doden van tumorcellen, en de aanwezigheid van fibrotische foci, een marker van hypoxie en angiogenese.
De meeste tumoren waren van het ductale subtype. Slechts 1% was lobulair, veel minder dan bij vrouwen (12%). Ongeveer de helft van de tumoren werd geclassificeerd als graad 2. Vergeleken met vrouwen waren de tumoren bij mannen minder vaak ER-/HER2+ of tripelnegatief.
Andere prognostische markers
De onderzoekers zagen geen verband tussen tumorgraad en algemene of recidiefvrije overleving, ook niet in subgroepanalyses. Het subtype op basis van immuunhistochemische kenmerken (luminal A versus B) vertoonde evenmin een relatie met de uitkomst. Bij vrouwelijke borstkankerpatiënten zijn dit veelgebruikte prognostische markers.
Andere factoren waren echter wel significant geassocieerd met een slechtere uitkomst: hoge mitotische activiteit, een lage dichtheid van TIL’s en de aanwezigheid van fibrotische foci.
“De standaard pathologische kenmerken waren niet geassocieerd met de uitkomst in deze studie. De resultaten moeten echter voorzichtig geïnterpreteerd worden, omdat dit een retrospectieve studie was en de patiënten geen gestandaardiseerde behandelingen ontvingen. De keuze voor een behandeling is deels gebaseerd op het pathologische onderzoek, dus dat kan de resultaten beïnvloed hebben. Bovendien hebben we de gegevens over algemene overleving gebruikt, omdat de gegevens over borstkankerspecifieke overleving incompleet waren”, aldus Van Deurzen.
Referentie
1. Vermeulen MA, et al. EBCC-10; abstract 7.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 3