De gerandomiseerde fase 3 PROCLAIM-studie laat zien dat pemetrexed-cisplatine plus radiotherapie gevolgd door pemetrexedconsolidatie vergeleken met etoposide-cisplatine plus radiotherapie en een consolidatieregime naar keuze niet resulteert in een verbeterde progressievrije- en totale overleving bij inoperabel niet-kleincellig longcarcinoom. Wel is de pemetrexedbevattende chemoradiotherapie geassocieerd met een significant verminderde incidentie van graad 3- tot 4-bijwerkingen, concludeerde prof. dr. Suresh Senan (VU medisch centrum, Amsterdam) tijdens het ASCO 2015 jaarcongres.
Waar chemoradiotherapie de standaardbehandeling is voor inoperabele stadium III niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), blijft de waarde van consolidatiechemotherapie een punt van discussie. Pemetrexed (PEM) is een foliumzuuranaloog met selectieve activiteit in NSCLC anders dan overwegend plaveiselhistologie. PEM-platinumcombinaties hebben het voordeel dat zij bij een volledige systemische dosis tegelijk met thoracale radiotherapie (TRT) kunnen worden toegediend.
De gerandomiseerde fase 3 PROCLAIM-studie onderzocht of PEM-cisplatine (PEM-CIS) plus TRT gevolgd door PEM-consolidatietherapie vergeleken met de gebruikelijke chemoradiotherapie met etoposide-cisplatine (ETO-CIS) plus TRT gevolgd door een consolidatieregime naar keuze, leidt tot een overlevingsvoordeel.1 Als consolidatie regime werden etoposide- of vinorelbine plus cisplatine of paclitaxel plus carboplatine gegeven. Het primaire eindpunt van de studie was de totale overleving (OS) en secundaire eindpunten waren onder andere de progressievrije overleving (PFS), het totaleresponspercentage (ORR) en veiligheid.
Vergelijkbare respons
Een totaal van 598 patiënten met een mediane leeftijd van 60 jaar werden 1:1 gerandomiseerd naar de PEM-CIS- of de ETO-CIS-arm. Beide armen verschilden niet significant ten aanzien van de OS. Dit bleek ook het geval te zijn bij de geanalyseerde subgroepen, onder andere bij die op basis van leeftijd, rookstatus of stadium. Daarnaast werden ook ten aanzien van de PFS, ORR, de frequentie van lokale recidieven of metastasen op afstand, en de opvolgende behandelingen geen significante verschillen tussen de twee armen waargenomen. Wel was het ziektecontrolepercentage (complete- plus partiële respons plus stabiele ziekte) voor de PEM-CIS-arm significant hoger dan voor de ETO-CIS-arm (80,7 versus 70,7; p=0,004).
Minder bijwerkingen
Uit analyse van de toxiciteit bleek dat over het algemeen de PEM-CIS-behandeling in minder bijwerkingen resulteerde dan ETO-CIS. Het percentage patiënten met ten minste één behandelingsgerelateerde graad 3- tot 5-bijwerking was 67,8% voor de PEM-CIS- versus 79,4% voor de ETO-CIS-arm. De meest voorkomende graad 3- tot 4-bijwerkingen na PEM-CIS waren neutropenie (24,4% versus 44,5% na ETO-CIS), anemie (8,8% versus 13,6%) en trombocytopenie (6,7% versus 10,7%). Bestralingsgerelateerde oesofagitis en pneumonitis traden in respectievelijk 15,5% en 1,8% van de patiënten in de PEM-CIS-arm op versus 20,6% en 2,6% in de ETO-CIS-arm. Bij de PEM-CIS-arm staakte 11,0% van de patiënten de behandeling voortijdig vanwege mogelijke behandelingsgerelateerde toxiciteit. Dit was het geval bij 8,8% van de patiënten in de ETO-CIS-arm.
Referentie
1. Senan S, et al. J Clin Oncol 2015;33 (suppl): abstr 7506.
Dr. R. van der Voort, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2015 vol 6 nummer 4