Dr. Jan Willem de Groot, internist-oncoloog in Isala te Zwolle, sprak tijdens het 5e Voorjaarssymposium Verpleegkundig Specialisten Oncologie over het nut, de beperkingen en de valkuilen van tumormarkers.
“Een tumormarker is een stof die aanwezig is in de tumor of geproduceerd wordt door de tumor of door het lichaam in reactie op de tumor”, begint Jan Willem de Groot. “Deze stof is te bepalen in bloed, urine, hersenvocht of weefselmateriaal en wordt gebruikt om aan te tonen of een bepaalde tumor mogelijk aanwezig is.”
Ideale tumormarker
Zo’n tumormarker voldoet idealiter aan een aantal voorwaarden. De Groot: “De ideale tumormarker is specifiek, oftewel hij is alleen bij één tumorsoort te meten. Daarnaast is hij sensitief, zodat hij niet detecteerbaar is als de ‘bijbehorende’ tumor niet aanwezig is. Verder moet de hoogte van de marker correleren met de ernst van tumoruitbreiding. Een korte halfwaardetijd maakt seriële bepaling om het behandeleffect te meten mogelijk. Ook is het altijd een pre als een bepaling simpel en goedkoop is en makkelijk in gebruik. Het moet niet weken duren voordat je resultaten krijgt.” De meeste tumormarkers zijn echter verre van ideaal.
Specificiteit en foute uitslagen
Een veelvoorkomend probleem is dat tumormarkers weinig specifiek zijn. De Groot laat een figuur zien, waarin tumoren en hun markers staan. Daaruit is op te maken dat de tumormarker carcino-embryonaal antigeen (CEA) is aan te tonen bij onder meer borst-, schildklier-, long-, slokdarm- en leverkanker. Carbohydrate antigen (CA19-9 ) is te meten bij maag-/pancreaskanker, colorectaal kanker en lever-/galwegkanker. Cancer antigen 125 (CA125) is verhoogd bij eierstok-, baarmoeder- en longkanker.
Een ander probleem vormen fout-positieve en fout-negatieve uitslagen van tumormarkermetingen. “Mensen hebben geen kanker, maar de tumormarker zegt van wel of vice versa”, verduidelijkt De Groot. “Fout-negatieve uitslagen komen voor als in een test het zogenoemde hook-effect optreedt. Er is dan zoveel tumormarker aanwezig dat de signalen binnen de test verstoord raken en de uitslag negatief is. Het is dus goed om te beseffen hoe een test gedaan wordt en ook moet men bedenken dat verschillende ziekenhuizen verschillende meetmethoden hebben.”
Sensitiviteit
Veel tumormarkers kunnen ook verhoogd zijn als er geen sprake is van kanker, maar van een andere aandoening of omstandigheid. Voorbeelden zijn CEA bij rokers, bèta-humaan choriogonadotrofine (bHCG) bij marihuanagebruik en cancer antigen 15-3 (CA15-3) bij sarcoïdose en eierstokcysten. En zowel alfa-foetoproteïne (AFP), CA125 en bHCG kunnen verhoogd zijn tijdens de zwangerschap. Ook met medicijngebruik dient men rekening te houden. Behandeling met capecitabine kan CEA verhogen en het gebruik van protonpompremmers het chromogranine A, een tumormarker die vooral gebruikt wordt bij neuro-endocriene tumoren graad 1 en 2. “Als je chromogranine A wilt meten, zul je 3-4 weken met de protonpompremmers moeten stoppen en dan gaan meten”, aldus De Groot. “Voor CEA en bHCG vraag je mensen te stoppen met roken.”
Correlatie
De hoogte van een tumormarker kan iets zeggen over het beloop van de ziekte, maar dat hoeft niet. “Bij testistumoren en hepatocellulair carcinoom heeft de tumormarker AFP een prognostische waarde. Is het AFP enorm hoog, dan is de prognose over het algemeen slecht. En iemand met darmkanker en een CEA van 350 staat er ook niet goed voor, terwijl een CEA van 5 minder ernstig is. Bij ovariumkanker zegt de hoogte van het CA125 niet hoe goed of slecht iemand ervoor staat. Datzelfde geldt voor borstkanker en CA15-3 of chromogranine A en neuro-endocriene tumoren graad 1 en 2.”
“Er zijn heel veel stofjes die je kunt bepalen. Je moet alleen goed nadenken wat je ermee kunt, voordat je ze gaat gebruiken. Anders kun je veel onnodige onrust kweken. Laat die meting dan liever zitten”, besluit De Groot.
Dr. Marijke van Oosten, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2017 vol 8 nummer 3