Voor de stadiëring van residuele borstkanker na neoadjuvante chemotherapie zijn verschillende methoden voorhanden, waaronder de vaak gebruikte AJCC ypStage-methode. Nu blijkt uit de presentatie van Marieke van der Noordaa MSc (San Francisco, Verenigde Staten en Spaarne Gasthuis, Haarlem) tijdens het San Antonio Breast Cancer Symposium 2020 dat de RCB- en Neo-Bioscore-methoden de prognostische waarde van ypStage kunnen vergroten bij patiënten zonder pathologisch complete respons.1
Bij patiënten met borstkanker is een pathologisch complete respons (pCR) na neoadjuvante chemotherapie geassocieerd met een betere prognose. De aanwezigheid van restziekte na deze behandeling heeft dus voorspellende waarde en wordt vaak beoordeeld met de ypStage-stadiëringsmethode van de American Joint Committee on Cancer, die gebaseerd is op de TNM-classificatie.2,3 Er bestaan echter ook alternatieve stadiëringsmethoden, zoals de Residual Cancer Burden (RCB)-methode en de Neo-Bioscore, een methode waarbij de pathologische stadiëring wordt gecombineerd met het klinische stadium bij diagnose en biologische kenmerken, zoals oestrogeenreceptor (ER)- en HER2-status (zie Tabel 1).4,5
Het doel van de huidige studie was om de prognostische waarde van de ypStage- (7e editie), RCB- en Neo-Bioscore-stadiëringsmethoden te vergelijken en daarnaast te bepalen in welke mate de RCB- en Neo-Bioscore-methode de ypStage-methode aanvullen.
Prognostische waarde
In totaal voldeden de gegevens van 3.730 patiënten aan de inclusiecriteria van deze studie. “Van deze patiënten had 36% hormoonreceptor-positieve, HER2-negatieve (HR+/HER2-) borstkanker, en 17%, 11% en 36% respectievelijk HR+/HER2+, HR-/HER2+ en triple-negatieve borstkanker (TNBC). In de totale populatie had zowel ypStage, RCB als Neo-Bioscore significante prognostische waarde voor de gebeurtenisvrije overleving (EFS; alle p<0,001). Vergelijking van ypStage en RCB liet zien dat de patiënten met ypStage 0 (pCR) en II-borstkanker grotendeels werden geclassificeerd als respectievelijk RCB-0 en -II. Mammacarcinomen geclassificeerd als ypStage I werden volgens de RCB-methode echter verdeeld tussen RCB-I (n=320) en -II (n=460). Vergelijkbaar werden ypStage III-tumoren verdeeld over RCB-II (n=207) en -III (n=368). Daarnaast werden alle vier de ypStage-stadia, inclusief patiënten met een pCR, verdeeld over minimaal zes van de zeven Neo-Bioscore-stadia”, aldus Marieke van der Noordaa.
Vervolgens onderzochten Van der Noordaa en collega’s de aanvullende prognostische waarde van RCB en Neo-Bioscore. “Bij de 1.264 patiënten met een pCR volgens ypStage had de Neo-Bioscore geen prognostische waarde, wat suggereert dat in deze populatie klinisch stadium, subtype en gradering weinig toegevoegde waarde hebben. Bij patiënten met TNBC had RCB geen aanvullende prognostische waarde bij patiënten met ypStage I-TNBC, maar wél bij patiënten met ypStage II- (p<0,001) en III- (p=0,021) TNBC. Neo-Bioscore had aanvullende prognostische waarde bij patiënten met ypStage I- en III-TNBC (beide p<0,001). Bij patiënten met HR+/HER2- borstkanker had RCB toegevoegde prognostische waarde bij patiënten met ypStage I (p=0,028), en Neo-Bioscore bij patiënten met ypStage II en III (beide p<0,001)”, vertelt Van der Noordaa.
Referenties
1. Van der Noordaa M, et al. SABCS 2020: abstr GS4-07.
2. Giuliano AE, et al. CA Cancer J Clin 2017;67:290-303.
3. Edge SB, et al. Ann Surg Oncol 2010;17:1471-4.
4. Symmans WF, et al. J Clin Oncol 2017;35:1049-60.
5. Mittendorf EA, et al. JAMA Oncol 2016;2:929-36.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 1
In een video bespreekt prof. dr. ir. Koos van der Hoeven met Marieke van der Noordaa uitgebreid hoe de RCB- en Neo-Bioscore-methoden de prognostische waarde van ypStage kunnen vergroten bij patiënten zonder pathologisch complete respons. Deze video is te bekijken op oncologie.nu/videos.
Commentaar prof. dr. Gabe Sonke, internist-oncoloog, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam
Tijdens het San Antonio Breast Cancer Symposium werden een aantal studies gepresenteerd naar predictieve en prognostische factoren bij de indicatiestelling voor chemotherapie voor HR+, HER2- mammacarcinoom. Een van deze studies is de RxPonder-studie.1 De RxPonder liet zien dat er voor de groep patiënten met HR+, HER2- mammacarcinoom en 1-3 positieve lymfeklieren een toegevoegde waarde is voor een moleculaire test voor het inschatten van de prognose. Hierbij moet wel gezegd worden dat dit met name voor postmenopauzale vrouwen geldt. Premenopauzale vrouwen, ook met een laag risico volgens de Oncotype Dx-test, blijken toch een voordeel te hebben van een behandeling met chemotherapie. Deze resultaten sluiten aan bij de eerdere TAILORx- (OncotypeDx bij N0) en MINDACT-studie (MammaPrint bij N0 en N+), die beide ook lieten zien dat een genexpressietest kan helpen bij het inschatten van de prognose van met name postmenopauzale patiënten met ER+, HER2- mammacarcinoom.
In het verlengde hiervan ligt de ADAPT-studie.2,3,4 Hierin werd vroege afname in Ki-67 meegenomen in de prognosestelling bij patiënten met vroege, HR+, HER2- borstkanker met 0-3 positieve klieren en een lage Oncotype Dx® recurrence score. ADAPT bevestigde dat chemotherapie achterwege gelaten kan worden, maar het is de vraag of de afname van Ki67 na de inductiebehandeling in de ADAPT-studie veel toevoegt aan wat we al wisten uit TAILORx en RxPonder. Wellicht zou Ki67-afname kunnen helpen om premenopauzale patiënten te identificeren bij wie chemotherapie toch achterwege gelaten kan worden.
Ook werden er tijdens de SABCS weer resultaten van de MINDACT-studie gepresenteerd. Dit keer de resultaten na 8,3 jaar follow-up. Tussen de patiënten met een klinisch laag risico en genomisch hoog risico (volgens de MammaPrint) en patiënten met zowel een klinisch laag als genomisch laag risico (volgens de MammaPrint) zat ongeveer 1,5% verschil in DMFS. Dit verschil is wat mij betreft echter níet groot genoeg om patiënten met een klinisch laag risico ondanks een genomisch hoog risico chemotherapie te geven.
Een andere interessante studie was de ALTERNATE-studie waarin patiënten met een Ki67 >10% na vier of twaalf weken neoadjuvante endocriene therapie, behandeld konden worden met neoadjuvante chemotherapie.5 De resultaten lieten zien dat het percentage pathologisch complete respons (pCR) bij de patiënten die neoadjuvante chemotherapie kregen, minder dan 5% was. Een verklaring voor deze resultaten is dat de meerderheid van deze patiënten waarschijnlijk een Ki67 van 10-30% had en in dat geval is de kans op een pCR klein.
Van der Noordaa presenteerde een studie waarin de prognose van patiënten na neoadjuvante therapie bepaald werd op basis van de residual cancer burden (RCB) en de Neo-Bioscore.6 Zij had twee belangrijke conclusies. Allereerst: een pCR is een pCR; anders gezegd, bij HER2+ en triple-negatieve borstkanker maakt het niet uit hoe je een pCR bereikt, als je die maar bereikt, want als je een pCR hebt is je prognose gunstig onafhankelijk van hoe je uitgangssituatie of je behandeling was. De tweede conclusie is dat wanneer patiënten geen pCR bereiken, de RCB en de Neo-Bioscore wel aanvullende informatie geven op de conventionele AJCC-classificatie wat betreft de prognose van patiënten.
Referenties
1. Kalinsky K, et al. SABCS 2020; abstr GS3-00.
2. Hofmann D, et al. Trials 2013;14:261.
3. Kümmel S, et al. SABCS 2020; abstr GS4-03.
4. Harbeck N, et al. SABCS 2020; abstr GS4-04.
5. Ma CX, et al. SABCS 2020; abstr GS4-05.
6. Van der Noordaa M, et al. SABCS 2020; abstr GS4-07.
Podcast
In een podcast bespreekt prof. dr. Gabe Sonke met prof. dr. Vivianne Tjan-Heijnen naast bovenstaande studies ook de resultaten van een onderzoek naar de prognostische waarde van een online tool waarin zowel klinische factoren als de 21-gene recurrence score geïntegreerd zijn. Deze podcast is te beluisteren op het podcastkanaal van oncologie.nu.