Adjuvante behandeling met exemestaan of met tamoxifen gevolgd door exemestaan leidt tot eenzelfde (ziektevrije) overleving, aldus arts-onderzoeker drs. Erik Blok (Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden) tijdens het SABC-symposium. Blok presenteerde de uitkomsten na tien jaar follow-up van de TEAM-studie.
Over de optimale adjuvante behandeling van hormoonreceptorpositieve borstkanker bestaat, mede sinds de komst van de derde generatie aromataseremmers anastrozol, letrozol en exemestaan, nog onduidelijkheid. De TEAM-studie vergeleek het effect van adjuvante behandeling gedurende vijf jaar met exemestaan versus een adjuvante behandeling van twee tot drie jaar met tamoxifen gevolgd door drie jaar exemestaan. De studie toonde geen verschil aan in ziektevrije en in algemene overleving vijf jaar na randomisatie van de patiënten. Erik Blok presenteerde namens de onderzoekers van de TEAM-studie de uitkomsten na tien jaar follow-up, aangevuld met de resultaten van een exploratieve analyse van potentiële predictieve biomarkers.1
Geen verschil
De analyse na tien jaar is gebaseerd op de uitkomsten van 6.120 patiënten; 3.075 van hen hebben een adjuvante behandeling gehad bestaande uit exemestaanmonotherapie en 3.045 een adjuvante behandeling bestaande uit twee tot drie jaar tamoxifen gevolgd door drie jaar exemestaan. De mediane follow-up bedroeg 9,83 jaar.
Ook na tien jaar is er wat betreft ziektevrije en algemene overleving geen verschil tussen de beide patiëntengroepen. Van de patiënten behandeld met exemestaan alleen is na tien jaar nog 66,8% ziektevrij tegenover eveneens 66,8% van de patiënten die eerst met tamoxifen en daarna met exemestaan zijn behandeld (HR 0,96; 95% BI 0,88-1,05; p=0,389). Ook een analyse van diverse subgroepen laat geen verschil in ziektevrije overleving zien tussen beide soorten adjuvante behandeling. Na tien jaar is van de patiënten die exemestaanmonotherapie als adjuvante behandeling hebben gehad nog 74% in leven, tegenover 73% van de patiënten die eerste met tamoxifen en daarna met exemestaan zijn behandeld (HR 0,98; 95% BI 0,89-1,09; p=0,737). Wat betreft de cumulatieve incidentie van recidieven is er wel een klein, maar statistisch significant verschil tussen beide behandelarmen: voor de patiënten behandeld met exemestaanmonotherapie bedraagt dit 20% tegenover 22% voor de patiënten behandeld met tamoxifen gevolgd door exemestaan (HR 0,88; 95% BI 0,79-0,99; p=0,031). Beide vormen van adjuvante therapie vormen daarom vooralsnog een geschikte keuze van therapie, concluderen de onderzoekers.
Mogelijke biomarkers
De exploratieve analyse naar mogelijke predictieve biomarkers voor het effect van de adjuvante behandeling heeft enkele biomarkers opgeleverd. Zo hebben patiënten met een meer dan gemiddeld aantal regulatoire T-cellen (FoxP3-positieve T-cellen) meer baat bij een adjuvante behandeling bestaande uit exemestaanmonotherapie dan adjuvante behandeling bestaand uit tamoxifen gevolgd door exemestaan. Dit suggereert de betrokkenheid van een lokale immuunrespons bij het effect van de adjuvante endocriene therapie. Ook een hoge differentiatiegraad van de tumor en een hoog aantal oestrogeenreceptoren op de tumor lijkt te wijzen op een betere uitkomst bij adjuvante behandeling met exemestaanmonotherapie dan bij adjuvante therapie met tamoxifen gevolgd door exemestaan. Deze predictieve biomarkers moeten echter nader worden gevalideerd.
Referentie
1. Blok EJ, SABC Symposium 2016: abstr PD2-07.
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2017 vol 8 nummer 1