Na op de kop af dertig jaar werkzaam te zijn geweest als internist-oncoloog ging dr. Anneke Westermann (Amsterdam UMC) met ingang van 1 januari 2024 met pensioen. In die tijd zag ze het vakgebied fors veranderen.
De kiem voor haar carrière als internist-oncoloog werd gelegd in 1986, toen zij haar eerste coschap deed in Hilversum, blikt Anneke Westermann terug. “Dat was het coschap Interne geneeskunde. De internist bij wie ik dat coschap deed, dr. Frits van Kersen, was na afloop heel tevreden en zei tegen mij: ‘Je denkt als een internist. Als je ooit verder wilt in dit vak, neem dan contact met me op.’ Dat heb ik gedaan en drie dagen na mijn afstuderen kon ik beginnen met de opleiding tot internist. Zonder dat ik in mijn studie ooit hoge cijfers had gehaald, laat staan iets gepubliceerd.”
Daarbij hadden de oncologische patiënten al snel haar specifieke aandacht. “In die tijd kreeg de interne geneeskunde te maken met een toestroom van relatief jonge patiënten met klachten zonder duidelijke oorzaak. Diagnoses als ME, myalgische encefalomyelitis, dat later het chronisch vermoeidheidssyndroom is gaan heten, en fybromyalgie. Mensen die wel degelijk allerlei klachten hadden, maar bij wie ik als arts niets kon vinden dat ‘kapot’ was. Ik kon daar niets mee, kon hun ook weinig bieden. Aan de andere kant van het spectrum stonden wat mij betreft de oncologische patiënten. Daarmee was fysiek gezien van alles aan de hand: knobbels, bobbels, vochtophopingen, geelzucht en ga zo maar door. Je kon bij hen uitgebreid lichamelijk onderzoek doen. Dat levert je als arts niet alleen veel informatie op, het schept door het aanraken ook een band met de patiënt. In de oncologie krijg je, onder andere door de aard van de aandoening en de emoties die er mee gepaard gaan, ook vaak een intensieve band met de patiënt. Een band die tegenwoordig bij een deel van de patiënten gelukkig niet kortstondig hoeft te zijn.
Wat mij ook trok in de oncologie was het multidisciplinaire aspect. Kanker kan overal in het lichaam zitten, dus je moet nauw samenwerken met andere disciplines, zoals gynaecologen, orthopeden, mdl-artsen, enzovoort. Ik vind multidisciplinair werken heel leuk. Het enige jammere van de oncologie was destijds dat je als oncoloog je patiënt therapeutisch gezien bitter weinig te bieden had. Er waren enkele vormen van chemotherapie, die overigens pas werden ingezet als niets anders meer hielp of mogelijk was, maar daar schoot de patiënt ook niet veel mee op. Desondanks kon ik de patiënten in ieder geval uitleggen wat er met hen aan de hand was. En sommige klachten waren behandelbaar. Ik had bij deze patiënten, ondanks hun sombere vooruitzichten, het gevoel dat ik iets voor hen kon betekenen.”
Intellectuele uitdaging
Om een lang verhaal kort te maken, Westermann verkaste in 1994 naar het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam voor haar specialisatie tot oncoloog, wat in 1997 uitmondde in haar registratie. “Dat was een tijd waarin je nog van alle soorten kanker alles moest weten.”
Na haar overstap naar het Academisch Medisch Centrum (AMC) ging Westermann zich vooral toeleggen op gynaecologische tumoren en sarcomen. “Dat kwam allereerst doordat degene op wiens plaats ik terechtkwam veel patiënten met gynaecologische tumoren had behandeld. Ik vond het heel prettig om met deze patiëntenpopulatie te werken: veel relatief jonge vrouwen die erg open stonden voor de uitleg die ik hen gaf en die bovendien bijna allemaal graag meededen aan klinische studies. Ook de samenwerking met de gynaecologen vond ik fijn.
De sarcomen heb ik altijd heel interessant gevonden; het zijn zeldzame tumoren waarvan we veel nog niet weten. Ze vormen een intellectuele uitdaging. Dat betekende destijds: in de bibliotheek op zoek naar wetenschappelijke literatuur. En als je iets vond, meestal een case report, nam je contact op met de auteur, die dan vaak blij verrast was dat er elders op de wereld ook iemand naar deze vorm van kanker keek. De zeldzaamheid van de sarcomen maakte trouwens dat ik dé expert moest zijn in meer dan 100 ziektes. Het was soms hard werken om qua kennis op alle fronten bij te blijven en de patiënt, die tegenwoordig op internet alles opzoekt over zijn zeldzame ziekte, een stap voor te blijven. De jonge leeftijd van de patiënten bij sarcomen vond ik ook uitdagend. Samen met kinderarts dr. Jan de Kraker heb ik in het AMC destijds de werkgroep ‘Jongvolwassenen oncologie’ opgezet, waarin we veel overleg hadden met kinderoncologen. Eigenlijk vergelijkbaar met het AYA-netwerk dat in die tijd in Nijmegen van de grond kwam en waarin de Amsterdamse werkgroep later is opgegaan.”
Van ‘vijand’ naar ‘vriend’
In haar dertigjarige carrière heeft Westermann de oncologie sterk zien veranderen. “Om te beginnen de superspecialisatie. In de tijd van mijn opleiding, de jaren negentig, behandelden oncologen tal van verschillende tumortypen. Tegenwoordig is iedereen gespecialiseerd in één of slechts enkele vormen van kanker en is ook het aantal centra waar bepaalde behandelingen plaatsvinden beperkt. Ook sterk veranderd zijn het aantal behandelopties en de effectiviteit daarvan. We begrijpen steeds beter wat er mis gaat in de tumorcel en weten medicijnen te ontwikkelen die daarop aangrijpen. Wat voorheen de ‘vijand’ was, bijvoorbeeld de expressie van oestrogeenreceptoren op een borsttumor, is nu een ‘vriend’ geworden, want een aangrijpingspunt voor een effectieve behandeling. Daardoor kunnen we patiënten nu selecteren voor bepaalde behandelingen op grond van moleculaire kenmerken van de tumor. De belangrijkste uitdaging nu is, mijns inziens, het leren begrijpen bij wie een tumor zal gaan uitzaaien en bij wie niet. Dat kan zowel over- als onderbehandeling tegengaan.
Wat ook sterk veranderd is, is de ondersteuning van de patiënt. Zo ging vroeger een deel van de patiënten dood aan de bijwerkingen van de behandeling. Dat zien we nu zelden meer. En ook de psychosociale ondersteuning is sterk verbeterd. Toen ik aan mijn opleiding tot internist begon, kregen de patiënten amper te horen dat ze kanker hadden. Laat staan dat ze nog maar kort te leven hadden. Dat is tegenwoordig ondenkbaar.”
Wat overigens niet is veranderd in dertig jaar is het feit dat de vooruitgang in de kennis en behandeling van zeldzame tumoren veel langzamer en moeizamer gaat dan die bij veelvoorkomende tumoren, merkt Westermann op. “Daar zit veel minder geld achter. Je bent daardoor altijd bezig toegang te krijgen tot nieuwe medicijnen die mogelijk ook bij deze aandoeningen effectief zijn.”
Woonark-onderwijs
Het doen van wetenschappelijk onderzoek was nooit Westermanns hoogste doel. “Ik heb wel meegedaan aan klinische studies met nieuwe medicijnen, maar ik heb nooit de ambitie gehad wetenschapper te zijn. Ik ben meer gemotiveerd voor de patiëntenzorg en het onderwijs. In Amsterdam heb ik me ingezet om een goede, breed opgezette opleiding medische oncologie op te zetten. Vroeger werd je internist-oncoloog door twee jaar op de afdeling mee te lopen. Zelf had ik het geluk dat mijn opleider in het Antoni van Leeuwenhoek, prof. dr. Sjoerd Rodenhuis, van mening was dat je systematisch kennis moest maken met het hele vakgebied. Dat heb ik meegenomen naar het AMC, aangevuld met het ‘Woonark’-onderwijs. Daarbij nodigden we de dokters in opleiding uit op mijn woonark waar we op basis van casussen spraken over hoe je als oncoloog je werk zou moeten doen en hoe je met patiënten zou moeten omgaan. Tot mijn laatste werkweek heb ik de jonge dokters verteld wat ze volgens mij in hun werk moeten weten en doen en wat ze vooral niet moeten doen. Dit is altijd erg gewaardeerd.
Een ander wapenfeit waar ik heel tevreden over ben is, het bedenken van ‘ASCO op Schier’. Dat heb ik met een aantal collega-oncologen ooit in de kroeg bedacht; het bleek een heel succesvol concept.”
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2024 vol 15 nummer 1