Twee derde van de physician assistants in Nederland heeft in de dagelijkse praktijk te maken met radioactieve stoffen en ioniserende straling, blijkt uit het GRISPA-onderzoek. Eén op de tien neemt zelfs de rol in van medisch deskundige en draagt klinische verantwoordelijkheid. Gertjan Stiekema, physician assistant in het UMC Groningen, pleit op basis van dit onderzoek voor betere wet- en regelgeving.
“GRISPA is een inventariserend onderzoek dat we zijn gestart vanwege geluiden uit het werkveld dat physician assistants (PA’s) op verschillende manieren worden ingezet bij het werken met ioniserende straling en radioactieve stoffen. Dat hebben we nu in kaart gebracht”, vertelt Gertjan Stiekema, GRISPA staat voor ‘Gebruik Radioactieve stoffen en Ioniserende Straling door PA’s’. Het onderzoek is geïnitieerd door de Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA) en uitgevoerd door het Evaluatieteam Taakherschikking van het Maastricht Universitair Medisch Centrum+ (MUMC+) onder leiding van prof. dr. Bert Vrijhoef. Stiekema is voorzitter van de NAPA-vakgroep Radiotherapie en had zitting in de stuurgroep van het GRISPA-onderzoek.
Uit de inventarisatie blijkt dat twee derde van de PA’s te maken krijgt met radioactieve stoffen en ioniserende straling (RS-IS-handelingen). Opvallend is dat één op de tien PA’s de rol van medisch deskundige vervult en klinische verantwoordelijkheid draagt voor deze voorbehouden handeling, terwijl de PA hier wettelijk onbevoegd voor is. Een PA heeft bovenop een hbo-diploma in de gezondheidszorg een duale studie van 2,5 jaar gevolgd. “Tijdens die studie werk je in de beroepspraktijk binnen een medisch specialisme gericht toe naar je uiteindelijke beroepsprofiel, waarbij je bekwaam wordt één of meerdere voorbehouden handelingen uit te voeren, afhankelijk van het specialisme.”
Onduidelijkheid
“Een belangrijke conclusie van GRISPA is dat er discrepantie is tussen de huidige praktijk en de geldende wet- en regelgeving”, zegt Stiekema. “De praktijk laat zien dat een kleine groep gespecialiseerde PA’s bij een aantal hoogfrequente voorbehouden handelingen de rol van medisch deskundige inneemt en binnen deze rol zelfstandig de indicatie voor de uitvoering van een voorbehouden handeling stelt. De eindconclusie van het GRISPA-onderzoek is dan ook dat de huidige praktijk niet strookt met de wettelijke kaders.”
Stiekema: “Er is in de verschillende werkvelden veel onduidelijkheid wat juridisch wel en niet mag. Men is zich er ook niet altijd van bewust dat niet aan wet- en regelgeving wordt voldaan.” Een ander knelpunt is de onduidelijkheid over wat het precieze moment van voorschrijving is. “Op welk moment in het diagnostisch of behandelproces heb je te maken met die voorbehouden handeling? Je zou zelfs kunnen stellen dat de voorbehouden handeling de daadwerkelijke toediening van straling is. Dat wordt meestal gedaan door een radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant of medisch nucleair werker. Opvallend is dat deze zorgprofessionals nu niet BIG-geregistreerd zijn, terwijl de verlengde-armconstructie ons al jaren heeft verlaten.”
Werkbare situatie
In het UMCG hebben de medisch professionals in samenspraak met de juridische afdeling een werkdocument opgesteld dat houvast biedt. Stiekema: “De formele indicatiestelling gebeurt bij ons door een radiotherapeut-oncoloog tijdens het multidisciplinaire overleg. Dit zien wij als het moment dat de ioniserende straling wordt voorgeschreven. Als de patiënt vervolgens bij een PA komt voor de uiteindelijke behandeling, is er voldoende borging en toetsing van collega-radiotherapeuten op de kwaliteit van de behandeling. Op deze manier is het bij ons juridisch goed afgedekt en hebben we een werkbare situatie waarin PA’s prima hun werk kunnen verrichten zonder constant een arts om een handeling te moeten vragen. Maar niet alle radiotherapeutische centra werken op deze manier. Uit het onderzoek blijkt dat PA’s op veel verschillende manieren worden ingezet, met wisselende verantwoordelijkheden. Dat maakt het lastig.”
Wet BIG
De Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO), Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG), Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) en Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF) hadden aanvankelijk zitting in de klankbordgroep van het GRISPA-onderzoek, maar trokken zich tijdens het onderzoek terug. Ze gaven aan zich onvoldoende te kunnen vinden in de onderzoeksopzet. “De onderzoeksopzet is in de klankbordgroep meermaals besproken, waarbij de onderzoekers hebben getracht gehoor te geven aan de feedback. De onverwachte terugtrekking, toen het onderzoek al in volle gang was, had helaas ook een negatief effect op de bereidwilligheid van artsen die met PA’s samenwerken om mee te doen aan het onderzoek”, aldus Stiekema. Hetzelfde onderzoeksbureau heeft ook de ‘VoorBIGhouden I en II’-onderzoeken uitgevoerd, met dezelfde conceptuele kaders. “Dat maakt het des te meer een tegenvaller dat we dit onderzoek niet hebben kunnen afronden met medewerking van de wetenschappelijke verenigingen.”
Op grond van deze eerdere onderzoeken is er in 2018 voor acht van de in totaal veertien categorieën voorbehouden handelingen aan PA’s bevoegdheid verleend binnen de wet BIG: endoscopieën, katheterisaties, injecties, puncties, electieve cardioversie, defibrilleren, heelkundige handelingen en geneesmiddelen voorschrijven. PA’s mogen die sindsdien zelfstandig uitvoeren, mits ze vallen binnen hun deskundigheidsgebied. De RS-IS-handelingen zijn hierbij destijds niet meegenomen.
Taakherschikking
Uit het GRISPA-onderzoek blijkt ook dat over de noodzaak van zelfstandige bevoegdheid voor PA’s voor RS-IS-handelingen de meningen sterk verdeeld zijn onder medisch specialisten en in mindere mate onder de PA’s. “Niet iedereen onderschrijft dat de zelfstandige bevoegdheid bijdraagt aan de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Het ligt er maar net aan welke lokale afspraken er gemaakt zijn”, aldus Stiekema. Hij denkt dat nog niet alle artsen taakherschikking hebben omarmd.”‘Als steeds meer zorgprofessionals voorbehouden handelingen kunnen uitvoeren, kan dat invloed hebben op de werkzaamheden en identiteit van de medisch specialist.” In Nederland heeft de overheid echter met de toevoeging van functiegroepen ingezet op taakherschikking. “Dat heeft gevolgen binnen zorginstellingen en we moeten samen kijken hoe we hiermee de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kunnen verbeteren. Ik denk dat PA’s een goede aanvulling zijn voor geprotocolleerde zorg met een beperkte complexiteit. De medisch specialisten krijgen daarmee meer tijd om zich bezig te houden met onder meer hoog-complexe zorg en wetenschappelijk onderzoek.”
Handreiking opstellen
Een van de aanbevelingen uit het onderzoek is om met de verschillende wetenschappelijke verenigingen een handreiking op te stellen die handvatten biedt voor een betere en eenduidiger inzet van PA’s binnen de werkvelden radiologie, radiotherapie en nucleaire geneeskunde. Stiekema denkt dat het tijd is om de rol van PA’s bij RS-IS-handelingen goed te borgen binnen de wet- en regelgeving.”‘PA's zijn niet meer weg te denken uit de dagelijkse zorgpraktijk. We hebben laten zien dat PA's op een constructieve wijze kunnen samenwerken met de medisch specialisten en een hoogstaande bijdrage kunnen leveren aan de klinische zorg. Dan moeten we ook goede afspraken maken, bijvoorbeeld over waar PA’s die zich met RS-IS-handelingen bezighouden aan moeten voldoen. En wat voor aanvullende cursussen noodzakelijk zijn om de kennis op peil te houden. De tijd is rijp om daar met elkaar over in gesprek te gaan.”
Drs. Raymon Heemskerk, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2022 vol 13 nummer 4