Uit de presentatie van Joost van der Hem op het recente Dutch Hematology Congress bleek dat patiënten met aplastische-anemie die behandeld worden met antithymocytenglobuline een verhoogde incidentie hebben van secundaire maligniteiten. Daarnaast liet de arts-assistent Interne Geneeskunde van het Leids Universitair Medisch Centrum zien dat deze hogere incidentie positief is gecorreleerd met leeftijd ten tijde van de behandeling.
Verworven aplastische anemie (aAA) is een zeldzame ziekte gekenmerkt door beenmergaplasie en pancytopenie. Men vermoedt dat T-celgemedieerde auto-immuunreacties tegen hematopoietische voorlopercellen ten grondslag liggen aan dit beenmergfalen. De meeste patiënten kunnen succesvol worden behandeld met immuunsuppressieve therapie (IST) bestaande uit antithymocytenglobuline (ATG) al dan niet in combinatie met ciclosporine. Voor jonge patiënten met een verwante donor is allogene stamceltransplantatie (alloSCT) een alternatieve optie. “Beide therapieën hebben een aantal voor- en nadelen. ATG is bijvoorbeeld snel beschikbaar en leidt tot minder directe toxiciteit dan alloSCT, maar behandeling met ATG is niet altijd effectief en sommige patiënten met aplastische anemie die behandeld werden met ATG ontwikkelen later een secundaire maligniteit, zoals myelodysplastisch syndroom (MDS) en acute myeloïde leukemie (AML)”, aldus Van der Hem. Hoe groot de incidentie van secundaire maligniteiten op de lange termijn is, is nog onvoldoende duidelijk. Daarnaast is de incidentie bij aAA-patiënten nooit vergeleken met die bij een controlepopulatie.
Retrospectieve studie
De retrospectieve cohortstudie van Van der Hem en collegae onderzocht de cumulatieve incidentie van maligniteiten bij 93 met ATG behandelde aAA-patiënten vergeleken met een gematchte controlepopulatie. In parallel werd onderzocht of en welke subpopulaties, gebaseerd op leeftijd, ziekte-intensiteit en ciclosporinegebruik, een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een secundaire maligniteit. De mediane follow-up was 10,6 jaar.
Hogere maligniteitenincidentie
“Uit de analyse bleek dat ongeveer de helft van de patiënten 30 jaar na de behandeling met ATG nog leefde. De cumulatieve maligniteitenincidentie was 29% na 30 jaar. Hierin werd geen duidelijk plateau waargenomen. De gestandaardiseerde incidentieratio was 3,3. Dat betekent dat deze patiënten een ruim drie keer grotere kans om binnen 30 jaar een secundaire maligniteit te ontwikkelen”, aldus Van der Hem. De maligniteiten waren van zeer verschillende origine, zoals AML, MDS, diverse typen lymfomen en een verscheidenheid aan solide tumoren. Multivariate analyse liet verder zien dat hogere leeftijd ten tijde van de behandeling is geassocieerd met een hogere maligniteitenratio. Deze associatie werd niet gevonden voor ziekte-intensiteit en het gebruik van ciclosporine.
“Deze resultaten onderschrijven het belang van een levenslange follow-up van aAA-patiënten. De resultaten leiden niet tot een duidelijke voorkeur voor IST dan wel alloSCT als eerstelijnsbehandeling bij (jonge) aAA-patiënten”, concludeert Van der Hem.
Dr. R. van der Voort, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2015 vol 6 nummer 2