Patiënten met ER+/HER2- borstkanker en een hoge combined positive score, hogere aantallen stromale tumorinfiltrerende lymfocyten en een lage ER- en/of PR-expressie hebben het meeste voordeel van de toevoeging van nivolumab aan neoadjuvante chemotherapie. Dit blijkt uit een biomarkeranalyse van de CheckMate 7FL-studie, die prof. dr. Sherene Loi (Melbourne, Australië) presenteerde tijdens het SABCS 2023.
In de Checkmate 7FL-studie is het voordeel van de toevoeging van nivolumab aan neoadjuvante chemotherapie en adjuvante endocriene therapie onderzocht versus placebo bij patiënten met hoogrisico-, hooggradig ER+/HER2-, primaire borstkanker. “Het behandelregime met nivolumab gaf in de intention-to-treatpopulatie statistisch significant betere pathologisch complete respons (pCR)-percentages dan placebo, met een absoluut verschil tussen beide studiearmen van 10,5%”, zei Sherene Loi.1 In een biomarkeranalyse is onderzocht welke patiënten het grootste voordeel hebben van de toevoeging van nivolumab. Hierbij is gekeken naar onder andere het pCR-percentage volgens: PD-L1-expressie bepaald met de SP142, de 28-8 combined positive score (CPS), tumorinfiltrerende lymfocyten in het stroma (sTIL’s), ER-status, PR-status en de Ki67-index.2
Toenemende CPS
In de CheckMate 7FL-studie was 34% van de patiënten PD-L1-positief op basis van de SP142-assay. Op basis van de CPS werd 51% van de patiënten geclassificeerd als PD-L1-positief bij een CPS-afkapwaarde van 1. Bij hogere afkapwaarden nam het percentage PD-L1-positieve patiënten af tot 18% bij een CPS-afkapwaarde van 10 en 10% bij een afkapwaarde van 20. “We zien verder dat met een hogere CPS het aantal patiënten met een pCR toeneemt, waarbij ook het verschil in aantal patiënten met een pCR tussen de nivolumab- en de placebogroep groter wordt.” Bij een CPS ≥10 werd bijvoorbeeld een pCR-percentage van 65,7% gezien in de nivolumabgroep en van 33,3% in de placebogroep (verschil 32,4). Het verschil tussen beide studiearmen was 52,3 bij een CPS ≥20.
Lage ER-expressie
Wat betreft het aantal sTIL’s bleek dat het aantal patiënten met een pCR in de nivolumabgroep sterk toenam bij een percentage sTIL’s ≥1%. Loi: “We blijven een duidelijk verschil zien in pCR-percentages tussen de nivolumab- en de placebogroep bij verder oplopende sTIL-percentages. Zij gaf verder aan dat de verschillende assays (SP142, 28-8 en sTIL) niet volledig concordant waren. “We zagen een matige overlap van 70-80%. Dit suggereert dat de assays onafhankelijk bijdragen aan de identificatie van patiënten die mogelijk voordeel hebben van de toevoeging van nivolumab.”
Loi liet verder zien dat patiënten met een ER-expressie <10% hogere pCR-percentages hadden en een grotere mate van voordeel van de toevoeging van nivolumab ten opzichte van patiënten met een ER-expressie ≥10%. Vergelijkbare resultaten werden gezien voor de PR-expressie. Bij een PR-aankleuring <10% was het absolute verschil in het percentage pCR’s tussen de nivolumab- en placebogroep 24,7. Bij patiënten met een PR-aankleuring ≥10% was dit verschil tussen de nivolumab- en placebogroep slechts 3,6. “Verrassend genoeg zagen we geen associatie tussen het voordeel van nivolumab en de Ki67-index.”
Loi concludeerde dat het voordeel van nivolumab in de CheckMate 7FL-studie het grootst was voor patiënten met een tumor met een hogere CPS, hogere aantallen sTIL’s, lage ER-expressie en/of lage PR-expressie. “Verdere analyses zijn gaande om de populatie van patiënten met primaire ER+/HER2- borstkanker die mogelijk voordeel heeft van de toevoeging van nivolumab aan neoadjuvante chemotherapie en adjuvante endocriene therapie verder te verfijnen.”
Referenties
1. Loi S, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2):LBA20.
2. Loi S, et al. SABCS 2023; abstr GS01-01.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2024 vol 9 nummer 1
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam, en prof. dr. Sabine Linn, internist-oncoloog, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam
Er was tijdens het SABCS 2023 veel nieuws over hormoongevoelige borstkanker en immunotherapie. We hopen bij de patiënten met vroegstadium-, HR-positieve borstkanker een subgroep te kunnen identificeren die baat heeft bij een behandeling met immunotherapie. In dat kader werden er twee studies gepresenteerd: de CheckMate 7FL en de KEYNOTE-756. In beide studies werden patiënten met vroegstadium-, hoogrisico-, ER+/HER2- borstkanker behandeld met neoadjuvante chemotherapie met of zonder immunotherapie, gevolgd door adjuvante immunotherapie na chirurgie. Eerder was in beide studies al aangetoond dat het toevoegen van immunotherapie leidde tot een significante verhoging van het percentage pathologisch complete responsen (pCR). De data wat betreft de eventvrije overleving van beide studies laten nog op zich wachten. Van beide studies werden nu biomarkerresultaten gepresenteerd.
In de CheckMate 7FL is onderzocht wat de waarde is van de combined positive score (CPS), tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL’s), ER-expressie, PR-expressie en Ki67-index op de uitkomsten van patiënten.1 Naast dat de onderzoekers patiënten identificeerden die een hogere kans hadden op een pCR met nivolumab, bleek er ook een vrij grote groep patiënten te zijn voor wie dit niet gold, waaronder patiënten met een CPS <1, een TIL-score <1, een ER-expressie >50 en een PR-expressie >10. In deze studie betrof dit ongeveer 65% van de patiënten. Langere follow-up is nodig om duidelijkheid te krijgen of het juist deze patiënten zijn die geen baat hebben bij behandeling met immunotherapie.
De KEYNOTE-756 met pembrolizumab had een vergelijkbare studieopzet en ook in deze studie is gekeken naar de CPS.2 Bij een CPS ≥1 was het verschil in pCR tussen beide studiearmen ongeveer 10%. Bij een CPS-afkapwaarde van 10 nam dit verschil toe tot 13% en bij een afkapwaarde van ≥20 tot 17%. Er lijkt dus vaker een pCR bereikt te worden met pembrolizumab bij een hogere PD-L1-expressie. Een belangrijke vraag voor beide studies is nog wel of dit relatief kleine verschil in pCR zich gaat vertalen naar een significante winst in (ziektevrije) overleving.
Bij triple-negatieve borstkanker (TNBC) werd de ALEXANDRA/IMpassion030-studie gepresenteerd. Deze studie heeft als belangrijke onderzoeksvraag of er een meerwaarde is van immunotherapie met atezolizumab in adjuvante setting.3 Met een hazard ratio (HR) van 1,12 voor invasieve-ziektevrije overleving (iDFS) was deze studie negatief. Dit komt overeen met wat we zien in andere studies, bijvoorbeeld bij melanoom. Het idee is onder andere dat in adjuvante setting, als de tumor verwijderd is, er minder neoantigenen zijn waar de immunotherapie op kan reageren. Het geven van immunotherapie in adjuvante setting lijkt dus niet zinvol. Een ander punt is dat bij hoogrisicopatiënten ook altijd de locatie van de lymfeklieren bestraald wordt. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat als we de lymfeklieren bestralen, waar toch de immuunrespons vandaan komt, immunotherapie geen effect meer heeft. De uitkomsten van studies waarin gerandomiseerd wordt naar het wel of niet geven van adjuvante immunotherapie na eerdere neoadjuvante chemo-immunotherapie zullen interessant zijn.
Tot slot werden de resultaten van de KEYLYNK-009-studie gepresenteerd. In deze studie werden patiënten met gemetastaseerd TNBC die geen progressie hadden op inductietherapie met pembrolizumab plus chemotherapie gerandomiseerd naar pembrolizumab plus chemotherapie of pembrolizumab plus olaparib.4 De primaire uitkomstmaat was progressievrije overleving (PFS). De resultaten lieten geen verschil zien tussen beide studiearmen voor deze uitkomstmaat (de HR was 0,98). Ook de algehele overleving (OS) verschilde niet tussen beide studiearmen. De patiënten met een BRCA-mutatie leken wel een PFS- en OS-voordeel te hebben van de combinatie van pembrolizumab en olaparib. Maar dit betrof kleine patiëntenaantallen en de verschillen waren niet statistisch significant.
Referenties
1. Loi S, et al. SABCS 2023; abstr GS01-01.
2. O’Shaughnessy J, et al. SABCS 2023; abstr GS01-02.
3. Ignatiadis M, et al. SABCS 2023; abstr GS01-03.
4. Rugo H, et al. SABCS 2023; abstr GS01-05.
In een podcast bespreken dr. Agnes Jager en prof. dr. Sabine Linn naast bovenstaande studies ook de update van de KEYNOTE-522-studie en gaan zij in op de Neo-N- en de PREFERABLE-EFFECT-studie. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts