Toevoeging van atezolizumab aan neoadjuvant trastuzumab, pertuzumab en chemotherapie resulteerde in een numerieke, maar niet significante verhoging van het percentage pathologisch complete respons bij vrouwen met hoog-risico-, HER2-positieve borstkanker. Dr. Luca Gianni (Milaan, Italië) presenteerde deze resultaten tijdens de late breaking abstracts-sessie van het SABCS 2023.
Patiënten met hoog-risico-, HER2-positieve borstkanker krijgen doorgaans neoadjuvante behandeling met twee anti-HER2-antilichamen, namelijk trastuzumab en pertuzumab, gecombineerd met chemotherapie (HPCT). Omdat het immuunsysteem een bijdrage lijkt te leveren aan de respons op en resistentie voor HER2-gerichte therapie, werd in de APTneo-studie onderzocht wat de waarde is van toevoeging van de PD-L1-remmer atezolizumab aan neoadjuvant HPCT, met of zonder antracyclines.
APTneo-studie
In deze gerandomiseerde fase 3-studie werden 661 patiënten geïncludeerd met operabel of lokaal gevorderde, HER2-positieve borstkanker die niet eerder behandeld waren met chemotherapie. De patiënten werden 1:2 gerandomiseerd tussen HPCT zonder (zes cycli; arm A) of met atezolizumab (arm B). In arm B werden patiënten nogmaals gerandomiseerd tussen twee behandelschema’s: drie cycli antracycline plus cyclofosfamide (AC) gevolgd door drie cycli HPCT, beide gecombineerd met atezolizumab (arm B1), of zes cycli HPCT met atezolizumab (arm B2). Na de operatie volgde een jaar lang adjuvant HP (arm A) of HP met atezolizumab (arm B). De primaire uitkomstmaat was de gebeurtenisvrije overleving (EFS) na vijf jaar. Daarnaast was het percentage pathologisch complete respons (pCR) een belangrijke secundaire uitkomstmaat. In alle armen had ongeveer 45% van de patiënten lokaal gevorderde tumoren, ongeveer 30% was PD-L1-positief en ongeveer 35% was hormoonreceptor-negatief.
Hoger pCR-percentage
Toevoeging van atezolizumab resulteerde in een numeriek, maar niet significant hoger pCR-percentage in arm B dan in arm A (57,8% versus 52,0%; p=0,091).1 “Arm B1 met AC en HPCT had een 9,9% hoger pCR-percentage in vergelijking met arm A zonder atezolizumab (61,9% versus 52,0%; p=0,022), maar de arm met atezolizumab zonder antracyclines liet geen significant verschil zien (arm B2: 53,6%; p=0,089)”, vertelde Luca Gianni. “Dit suggereert ofwel een direct effect van antracyclines of een mechanistische versterking van antracyclines met atezolizumab.”
Naast de behandeling (B1 versus A) waren ook PD-L1-expressie, afwezigheid van hormoonreceptoren en aanwezigheid van stromale tumorinfiltrerende lymfocyten geassocieerd met een hogere kans op pCR.
Verdraagbaar
“Atezolizumab veroorzaakte geen grote problemen met de verdraagbaarheid”, aldus Gianni. Bijwerkingen waren zoals verwacht van de combinatie met chemotherapie. Er was één voorval van plotseling overlijden tijdens de neoadjuvante behandeling in arm A. Hyper- en hypothyreoïdie kwam vaker voor in arm B1 en B2 dan in arm A, maar immuungerelateerde bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen niet vaak voor en waren goed te managen.
“De follow-up van de studie gaat door tot analyse van de primaire uitkomstmaat EFS”, zei Gianni.
Referentie
1. Gianni L, et al. SABCS 2023; abstr LB01-02.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist