Uit een subgroepanalyse van de TROPiCS-02-studie blijkt dat bij resistent, HR-positief, HER2-negatief, gevorderd mammacarcinoom het voordeel in progressievrije en algehele overleving van sacituzumab govitecan versus behandeling naar keuze van de arts onafhankelijk is van het Trop-2-expressieniveau. Daarnaast had het expressieniveau geen impact op het toxiciteitsprofiel van sacituzumab govitecan. Deze resultaten werden tijdens het SABCS 2022 gepresenteerd door prof. dr. Hope Rugo (San Francisco, Verenigde Staten).
Sequentiële endocriene therapie (ET) is de geadviseerde behandeling bij patiënten met hormoonreceptor-positief, HER2-negatief (HR+/HER2-), gemetastaseerd mammacarcinoom. Bij patiënten die ET-resistent worden, zijn de opties vaak beperkt tot single-agent chemotherapie, geassocieerd met geringe responsen en ziektecontrole, een toename in toxiciteit en een verminderde kwaliteit van leven.
Sacituzumab govitecan is een op Trop-2 gericht antilichaam-geneesmiddelconjugaat dat geautoriseerd is als behandeling bij patiënten met gemetastaseerd, triple-negatief mammacarcinoom die eerder behandeld zijn met minimaal twee therapieën. In de TROPiCS-02-studie onderzoekt men de uitkomst van sacituzumab govitecan versus behandeling naar keuze van de arts (TPC) bij patiënten met ET-resistent, HR+/HER2-, inoperabel of gemetastaseerd mammacarcinoom. Eerdere resultaten van deze studie lieten zien dat sacituzumab govitecan versus TPC geassocieerd was met een significant betere progressievrij en algehele overleving (PFS en OS).1,2 De huidige post-hoc subgroepanalyse betreft de klinische uitkomst op basis van de Trop-2-expressie.
Breed voordeel
Uit de resultaten blijkt dat Trop-2 gedetecteerd werd in het tumorweefsel van 95% van de patiënten met evalueerbare weefselmonsters.3 Van de patiënten had 12%, 24% en 58% een histochemische (H) score van respectievelijk 0-10, 10-100 en ≥100. In zowel de subgroep met een H-score <100 (n=192) als de subgroep met een H-score ≥100 (n=270) was sacituzumab govitecan vergeleken met TPC geassocieerd met een betere PFS (H-score <100: HR 0,77; ≥100: HR 0,60). In de kleine groep patiënten met een H-score ≤10 was de HR van sacituzumab govitecan (n=34) versus TPC (n=45) 0,89. Bij patiënten met een H-score <100 én patiënten met een H-score ≥100 was sacituzumab govitecan versus TPC geassocieerd met een OS-voordeel. In de eerstgenoemde subgroep was de mediane OS 14,6 maanden met sacituzumab govitecan versus 11,3 maanden met TPC (HR 0,75) en in de subgroep met een H-score ≥100 was de OS 14,4 versus 11,2 maanden (HR 0,83). Ook in de kleine subgroep met een zeer lage Trop-2-expressie (H-score ≤10) was sacituzumab govitecan versus TPC geassocieerd met een OS-voordeel (HR 0,61). Bij patiënten met een H-score ≤10, 10-100 en ≥100 was het objectieve responspercentage respectievelijk 24%, 18% en 23% en de mediane responsduur 7,5, 7,4 en 8,5 maanden.
De Trop-2-expressie had geen significante impact op het toxiciteitsprofiel van sacituzumab govitecan. Bij patiënten met een H-score <100 kwamen bijwerkingen van graad 3 of hoger voor bij 79% van de patiënten behandeld met sacituzumab govitecan en 62% van de patiënten in de TPC-groep. Bij patiënten met een H-score ≥100 was dit respectievelijk 74% en 63%. In de subgroep met een H-score <100 werd het overlijden van één patiënt gerelateerd aan de bijwerkingen van sacituzumab govitecan. In de andere subgroepen overleed geen van de patiënten door bijwerkingen van de behandeling.
Referenties
1. Rugo HS, et al. J Clin Oncol 2022;40:3365-76.
2. Rugo HS, et al. Ann Oncol 2022;33(suppl_7):S808-S869.
3. Rugo HS, et al. SABCS 2022: abstr GS1-11.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 1
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens het SABCS 2022 werden onder andere resultaten gepresenteerd van een grote studie naar het toevoegen van carboplatine aan paclitaxel - gevolgd door dose dense, antracyclinebevattende, neoadjuvante chemotherapie bij vrouwen met gevorderde, triple-negatieve borstkanker. Belangrijk om te realiseren is dat in deze studie de totale dosering van paclitaxel en carboplatine net wat lager lag dan in Nederland gebruikelijk is. De studiepopulatie bestond uit patiënten met een zeer ongunstige prognose. In de gehele studiepopulatie was de pathologisch complete respons (pCR) enigszins beter door het toevoegen van carboplatine aan neoadjuvante chemotherapie.1 Een ongeplande subgroepanalyse voor vrouwen jonger en ouder dan vijftig jaar toonde dat het voordeel met name werd gezien bij vrouwen jonger dan vijftig jaar. Ook de winst in eventvrije overleving met carboplatine was voornamelijk aanwezig bij vrouwen jonger dan vijftig jaar ondanks dezelfde gemiddelde toegediende dosering. Mogelijk speelt hier de mogelijk wat lagere incidentie van homologe-recombinatiedeficiënte (HRD) tumoren bij oudere patiënten een rol. Dit leeftijdsfenomeen is echter niet bekend uit eerdere studies die naar de toegevoegde waarde van carboplatine hebben gekeken.
In de fase 2-GeparOLA-studie werd gekeken of carboplatine in de standaard neoadjuvante behandeling met paclitaxel kan worden vervangen door de orale en minder toxische PARP-remmer olaparib in combinatie met paclitaxel bij patiënten met HER2-negatieve borstkanker met HRD.2 HRD was hierbij gedefinieerd als het hebben van een kiembaan-BRCA1/2-mutatie of een hoge HRD-score op basis van de Myriad-test. De invasieve-ziektevrije overleving (iDFS) was niet significant beter met carboplatine ten opzichte van olaparib in het neoadjuvante behandelregime.3 Indien alleen onder de BRCA1/2-mutatiedraagsters gekeken werd, waren de pCR en iDFS niet significant verschillend tussen beide behandelarmen. Opvallend was dat bij patiënten met een HRD-fenotype zonder bewezen BRCA1/2-mutatie de pCR beter was met olaparib versus carboplatine, maar de iDFS juist slechter. Mogelijk is dit het gevolg van de kleine aantallen. Volgens de preklinisch evidentie hebben vooral borstkankerpatiënten met HRD baat bij platinumbevattende therapie. Dit is tot nog toe niet uit de resultaten van klinische studies gebleken. Een belangrijke verklaring is dat de HRD-tests die gebruikt zijn (onder andere de Myriad-test) waarschijnlijk niet voldoende onderscheidend zijn. In de toekomst zal beter gedefinieerd moeten worden om de werkzaamheid van deze behandelregimes verder te onderzoeken in grotere vervolgstudies. Een bevinding uit deze studie is wel consistent in de literatuur en dat is dat patiënten met een pCR het substantieel beter doen, onafhankelijk van de behandeling die ze hebben gekregen. De uitdaging voor de toekomst is om te voorspellen welke patiënten een pCR bereiken en de behandeling daarop af te stemmen.
Verder werden de resultaten gepresenteerd van een subgroepanalyse van de TROPiCS-02-studie naar sacituzumab govitecan versus behandeling naar keuze van de arts bij uitgebreid behandelde patiënten met hormoonreceptor-positieve (HR+), HER2-negatieve (HER2-) borstkanker. Sacituzumab govitecan is een Trop-2-gericht antilichaam-geneesmiddelconjugaat dat vergeleken met behandeling naar keuze van de arts bij triple-negatieve borstkanker een winst in de algehele overleving (OS) van maar liefst zes maanden heeft laten zien. Aangezien ook een groot deel van de HR+, HER2- borsttumoren Trop-2 tot expressie brengt, is het logisch om de werkzaamheid van sacituzumab govitecan ook bij deze patiëntengroep te onderzoeken. Eerdere resultaten lieten zien dat sacituzumab govitecan geassocieerd was met een minimale winst in de progressievrije overleving: 4,5 maanden met behandeling naar keuze van de arts versus 5,5 maanden met sacituzumab govitecan.4 De OS was respectievelijk 11,2 maanden versus 14,4 maanden.5 Hoewel de winst vergeleken met triple-negatieve borstkanker bescheiden is, is sacituzumab govitecan ook effectief bij uitgebreid behandelde patiënten met HR+, HER2- borstkanker. Tijdens het SABCS 2022 bleek dat de positieve uitkomsten met sacituzumab govitecan bij HR+, HER2- borsttumoren onafhankelijk waren van de Trop-2-expressie in het tumorweefsel.6 Helaas is het middel ondanks de gerichtheid tegen Trop-2 niet zonder bijwerkingen (onder andere beenmergtoxiciteit, maag-darmklachten en vermoeidheid), die waarschijnlijk te verklaren zijn door het systemisch vrijkomen van SN38, de actieve metaboliet van irinotecan.
Referenties
1. Gupta S, et al SABCS 2022: abstr GS5-01.
2. Fasching PA, et al. Ann Oncol 2021;32:49-57.
3. Fasching PA, et al. SABCS 2022: abstr GS5-02.
4. Rugo HS, et al. J Clin Oncol 2022;40:3365-76.
5. Rugo HS, et al. Ann Oncol 2022;33(suppl_7):S808-S869.
6. Rugo HS, et al. SABCS 2022: abstr GS1-11.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Agnes Jager naast bovenstaande studies ook de resultaten van de studie waarin gekeken werd of circulerend tumor-DNA (ctDNA) als biomarker kan dienen om patiënten met triple-negatieve borstkanker te selecteren die baat hebben bij aanvullende behandeling in de adjuvante setting. Een alternatieve ctDNA-detectiemethode blijkt veelbelovend. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts