Uit een analyse van verschillende biomarkers blijkt dat immuunresponsen wegens DNA-schade en kenmerken van homologe-recombinatiedeficiëntie voorspellende waarde hebben bij vroeg-stadium, triple-negatieve borstkanker.1 Deze resultaten werden tijdens het San Antonio Breast Cancer Symposium 2020 gepresenteerd door dr. Shane Stecklein (Kansas City, Verenigde Staten).
Verschillende biomarkers zijn van waarde bij het voorspellen van respons op chemotherapie bij patiënten met vroeg-stadium, triple-negatieve borstkanker (TNBC). “Onder deze biomarkers zijn stromale tumorinfiltrerende lymfocyten (sTIL’s), homologe-recombinatiedeficiëntie (HRD) en PD-L1-tumorexpressie. Daarnaast hebben ook diverse genexpressiesignatures, zoals de DNA-schade-immuunrespons (DDIR)-signature, predictieve waarde laten zien. Momenteel wordt geen van deze biomarkers echter gebruikt bij het nemen van klinische beslissingen. Daarnaast is hun overlap en mogelijke interactie bij vroeg-stadium TNBC grotendeels onbekend”, vertelt Shane Stecklein.
De huidige studie onderzocht de voorspellende waarde van de DDIR-signature, HRD, sTIL’s en TNBC-subtype bij patiënten met hoog-risico, stadium I-II TNBC die in de SWOG S9313-studie behandeld werden met adjuvant doxorubicine en cyclofosfamide.2 Daarnaast werden op basis van de resultaten voorspellende categorieën gemaakt voor de ziektevrije overleving (DFS) en algehele overleving (OS).
Categorieën
De resultaten van de huidige analyse laten zien dat HRD en BRCA1/2-mutaties geassocieerd zijn met de inductie van DDIR (respectievelijk p=0,0027 en p=0,0196), maar niet met het aantal sTIL’s. Stecklein: “Vervolgens definieerden we vier categorieën op grond van DDIR- en HRD-status: DDIR+/HRD+ (cat. 1; 45% van de patiënten), DDIR+/HRD- (cat. 2; 16%), DDIR-/HRD+ (cat. 3; 23%) en DDIR-/HRD- (cat. 4; 16%). Bepaling van de vertegenwoordiging van TNBC-subtypen in deze vier categorieën liet zien dat het basal-like 1-subtype verrijkt is in DDIR-positieve tumoren (categorieën 1 en 2), terwijl de mesenchymale subtypen vaker voorkomen in DDIR-negatieve tumoren, met name categorie 3.
Verder hadden de DDIR/HRD-categorieën voorspellende waarde voor zowel de DFS als OS, met een inferieure uitkomst voor categorie 4. De vijfjaars-DFS voor de categorieën 1 tot en met 4 was respectievelijk 80,9%, 74,7%, 74,0% en 56,4% (p-waarden cat. 1 t/m 3 versus cat. 4: 0,002, 0,037 en 0,020). Voor de vijfjaars-OS was dit respectievelijk: 87,5%, 85,5%, 83,1% en 69,1% (p-waarden cat. 1 t/m 3 versus cat. 4: 0,0018, 0,038 en 0,052).
We speculeren dat de gunstige uitkomst van categorie 1 het gevolg is van effectieve immuunreacties tegen de tumor alsmede een aanzienlijke gevoeligheid voor chemotherapie, de intermediaire uitkomst van categorieën 2 en 3 als gevolg van een van deze twee eigenschappen en de ongunstige uitkomst van categorie 4 door het ontbreken van beide eigenschappen. Verder bleken DDIR-positieve tumoren vergeleken met DDIR-negatieve tumoren meer sTIL’s te bevatten. Dit was onafhankelijk van HRD-status. DDIR-negatieve tumoren bevatten daarentegen meer immuunsuppressieve cellen, waaronder regulatoire T-cellen. Daarnaast waren DDIR-positieve tumoren sterker geïnfiltreerd door PD-1- en CTLA-4-positieve immuuncellen.
Genclusteranalyse liet verder zien dat gepubliceerde immuunactiveringssignatures sterk vertegenwoordigd waren in DDIR-positieve tumoren, terwijl DDIR-negatieve tumoren sterker geassocieerd waren met onder andere angiogenese- en immuunsuppressiesignatures. Verdere analyse van DDIR-/HRD- tumoren resulteerde in verschillende potentiële targets voor doelgerichte therapie, waaronder de energieregulator AMPK.”
Referenties
1. Stecklein SR, et al. SABCS 2020: abstr GS3-05.
2. Sharma P, et al. J Clin Oncol 2019;37:3484-92.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer