Tijdens het San Antonio Breast Cancer Symposium 2020 werden voor het eerst resultaten van de ADAPT HR+/HER- studie gepresenteerd. Dr. Sherko Kümmel (Essen, Duitsland) besprak de resultaten van het neoadjuvante deel van deze studie naar dose-dense chemotherapie met nab-paclitaxel versus paclitaxel bij hoog-risicopatiënten.1
De ADAPT is een overkoepelende prospectieve, gecontroleerde, niet-geblindeerde, gerandomiseerde fase 2/3-studie bij patiënten met unilateraal, primair invasief mammacarcinoom.2 In deze studie wordt gebruikgemaakt van zowel statische (Oncotype DX® Recurrence Score en biopten op baseline) als dynamische (Ki67-respons) biomarkers om de optimale adjuvante therapie bij luminale vroege borstkanker te bepalen. Belangrijke vraagstukken binnen deze studie zijn bij welke patiënten met vroege borstkanker adjuvante chemotherapie achterwege gelaten kan worden en welke patiënten het meeste voordeel hebben van chemotherapie, hormoontherapie en/of anti-HER2-therapie.
De ADAPT-studie bestaat uit verschillende substudies, waar de ADAPT HR+/HER2- er één van is. In deze substudie ontvingen patiënten met HR+, HER2- tumoren een inductiebehandeling met hormoontherapie gedurende drie weken. Patiënten met een laag risico werden vervolgens behandeld met alleen hormoontherapie (deel 1).3 Patiënten met een hoog risico op basis van lymfeklierstatus (N2-3) werden geïncludeerd in de chemotherapiearm (deel 2). Patiënten met een laag risico op basis van lymfeklierstatus (N0-1), maar met een hoog risico op basis van de risicoclassificatie volgens de Recurrence Score (RS >25) werden ook behandeld met chemotherapie, evenals patiënten met N0-1, een gemiddeld risico volgens RS (RS 12-25) en een Ki67 >10% na de inductiebehandeling met hormoontherapie. Chemotherapie kon zowel adjuvant als neoadjuvant gegeven worden (keuze van de behandelaar). Sherko Kümmel presenteerde de resultaten van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden in de ADAPT HR+/HER2-.
Significant hogere pCR
Patiënten die in aanmerking kwamen voor neoadjuvante behandeling met chemotherapie werden gerandomiseerd naar paclitaxel elke twee weken gedurende vier cycli (n=427) of dose-dense nab-paclitaxel elke week gedurende acht cycli (experimentele arm; n=437). Beide regimes werden gevolgd door vier cycli epirubicine plus cyclofosfamide. De primaire uitkomstmaat voor het neoadjuvante deel van de studie was de pathologisch complete respons (pCR).
“De resultaten wat betreft de veiligheid brachten geen nieuwe bevindingen aan het licht, wat aangeeft dat een dose-dense behandeling met nab-paclitaxel haalbaar is”, zei Kümmel. Daarnaast was het pCR-percentage significant hoger in de groep patiënten die behandeld was met nab-paclitaxel ten opzichte van de groep die behandeld was met paclitaxel (respectievelijk 20,8 versus 12,9%; p=0,002). Wanneer gekeken werd naar het pCR-percentage in de subgroepen met een hoge versus lage RS, was dat met 16,1% significant hoger in de groep patiënten met RS >25 versus de groep patiënten met RS ≤25 (7,2%; p=0,006). “Ook is het interessant om te zien dat bij patiënten met een RS >25 én een respons op hormoontherapie, het pCR-percentage erg laag was: 5,6%.” Multivariabele analyse toonde aan dat zowel de RS >25 als de tumorgrootte (<cT2) onafhankelijke voorspellers waren voor een pCR.
Kümmel concludeerde dat een neoadjuvante behandeling met nab-paclitaxel werkzaam is en goed verdragen wordt. “De ADAPT HR+/HER2- is de eerste studie waarin RS >25 een voorspeller blijkt voor een pCR bij patiënten die behandeld worden met neoadjuvante chemotherapie. Patiënten met een RS ≤25 of een RS >25 maar met een respons op inductiebehandeling met hormoontherapie laten lage pCR-percentages zien en zijn mogelijk geen kandidaten voor neoadjuvante chemotherapie”, aldus Kümmel.
Referenties
1. Kümmel S, et al. SABCS 2020; abstr GS4-03.
2. Hofmann D, et al. Trials 2013;14:261.
3. Harbeck N, et al. SABCS 2020; abstr GS4-04.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist