Hand-voetsyndroom is een vervelende bijwerking van capecitabine en kan vaak reden zijn voor dosisverlaging en leidt regelmatig tot het staken van de behandeling. Prof. dr. Kees Punt (Academisch Medisch Centrum, Amsterdam) liet tijdens de ASCO in een posterpresentatie de voorlopige resultaten zien van de Nederlandse tweearmige gerandomiseerde SALTO-studie, waarin bij darmkankerpatiënten de incidenties zijn vergeleken van dit syndroom na behandeling met capecitabine of met het nieuwe middel S-1. De resultaten doen vermoeden dat S-1 een interessant alternatief kan zijn.
Hand-voetsyndroom (HVS) is een relatief weinig voorkomende bijwerking van chemotherapie en ontstaat voornamelijk bij gebruik van capecitabine, een prodrug van 5-fluorouracil (5FU). Kenmerken zijn jeuk, roodheid, gevoeligheid of pijn, zwelling, schilferende of vervellende huid, blaren en infecties van de huid of de nagels. In de door de Dutch Colorectal Cancer Group geïnitieerde SALTO-studie vergelijkt men de incidentie van HVS bij patiënten met uitgezaaid colorectaal carcinoom tijdens een eerstelijnsbehandeling met capecitabine of S-1.1 Dit laatste is een nieuw oraal middel dat een combinatie is van de alternatieve 5FU-prodrug tegafur, een remmer van dihydropyrimidinedehydrogenase en een stof die gastro-intestinale bijwerkingen onderdrukt. Bij Aziatische patiënten liet S-1 een vergelijkbare effectiviteit zien ten opzichte van capecitabine bij de behandeling van gastro-intestinale tumoren, maar werd voor S-1 een lagere incidentie van HVS gerapporteerd. Omdat in het verleden grote etnische verschillen zijn aangetoond in de tolerantie voor fluoropyrimidines, is het noodzakelijk het bijwerkingprofiel van S-1 te onderzoeken in een gerandomiseerde westerse studie.
Minder HVS, vaker anorexia
In deze fase 3-studie werden 161 patiënten met uitgezaaid colorectaal carcinoom en WHO-performancestatus 0-2 gerandomiseerd tussen 1.250 mg/m2 (indien ouder dan 70: 1.000 mg/m2) capecitabine en 30 mg/m2 S-1, naar inzicht van de onderzoeker eventueel aangevuld met 7,5 mg/kg bevacizumab. De primaire uitkomstmaat was de incidentie van alle graden HVS. Secundaire uitkomstmaten waren graad 3-HVS, andere bijwerkingen, ziektevrije overleving, responspercentage en algehele overleving. Vóór iedere behandelcyclus stelde de onderzoeker de toxiciteit vast met de National Cancer Institute Common Terminology Criteria for Adverse Events versie 4.0 en de patiënten hielden een dagboek bij.
Patiënten werden onder andere gestratificeerd op het al of niet behandeld zijn met bevacizumab, normale versus afwijkende activiteit van lactaatdehydrogenase, WHO-performancestatus en op instituut. Ook werd onderscheid gemaakt tussen door de onderzoeker en door de patiënt vastgesteld HVS. Wat betreft dat eerste waren de uitkomsten voor alle graden HVS 71% na capecitabine en 45% na S-1 (oddsratio 0,33; 95% BI 0,17-0,64) en voor graad 3 respectievelijk 21% en 4%.2 Voor door de patiënt vastgesteld HVS waren die percentages 76% versus 53% en 18% versus 5%. De toevoeging van bevacizumab leek de incidentie van HVS niet significant te verhogen. Wat betreft andere vormen van graad 3-toxiciteit (diarree, anorexia, stomatitis en neutropenie) leek er een trend voor het vaker voorkomen van anorexia bij S-1 (13% versus 3%; p=0,03). Beide studiearmen vertoonden dezelfde mediane ziektevrije overleving (8,4 maanden voor S-1 en 8,3 voor capecitabine), dus het is volgens Punt veilig te veronderstellen dat S-1 met eenzelfde effectiviteit als capecitabine een lagere incidentie geeft van HVS.
Referenties
1. S-1 Versus Capecitabine in the First Line Treatment of MCC Patients. (SALTO). ClinicalTrials.gov Identifier NCT01918852. Te raadplegen via ClinicalTrials.gov
2. Punt CJ, et al. J Clin Oncol 2016;34 (suppl): abstr 3640.
Dr. Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 4