Voor patiënten die aan één borst zijn gediagnosticeerd met borstkanker, is het waardevol om te weten hoe groot het risico is dat er in de andere borst in een later stadium ook borstkanker zal ontwikkelen. Een nieuwe studie, op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie, biedt hierover meer duidelijkheid. De onderzoekers, van het Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam, publiceerden hun bevindingen in npj Breast Cancer.1
Van de vrouwen die borstkanker krijgen, ontwikkelt circa 4% binnen tien jaar na de diagnose ook een tumor in de andere borst. Hoe groot dit risico is voor de individuele patiënt is echter altijd moeilijk te bepalen geweest, maar het is wel waardevol voor de patiënt om hiervan een inschatting te kunnen maken. Niet alleen omdat het goed is om de patiënt te kunnen geruststellen als het risico hierop laag is, maar ook om de patiënt wat meer richting te geven in diens overweging om preventief de andere borst te laten verwijderen als het risico juist hoog is.
De onderzoekers besloten het risico op contralaterale borstkanker in kaart te brengen voor patiënten met ductaal carcinoom in situ (DCIS) in vergelijking met patiënten met stadium I-III invasieve borstkanker. De Nederlandse Kankerregistratie bood hiervoor data over 28.003 patiënten uit de eerste groep en over 275.836 patiënten uit de tweede groep, uit de periode 1989 tot 2017.
Risico-inventarisatie
Het onderzoek laat zien dat de tienjaars cumulatieve incidentie van contralaterale invasieve borstkanker 4,8% bedraagt voor patiënten met DCIS. Het risico hierop is lager voor deze patiënten vergeleken met patiënten met stadium I invasieve borstkanker die geen adjuvante systemische therapie kregen (HR 0,87), maar het risico is iets hoger in vergelijking met alle patiënten met invasieve borstkanker (HR 1,10). Een multivariabel model, gebaseerd op de klinische informatie die momenteel beschikbaar is, was onvoldoende in staat de risico's op contralaterale invasieve borstkanker onder patiënten met DCIS te differentiëren.
Het iets hogere risico op contralaterale invasieve borstkanker bij patiënten met DCIS in vergelijking met alle patiënten met invasieve borstkanker kan worden verklaard door het risicoverlagende effect van adjuvante systemische therapie die patiënten met invasieve borstkanker krijgen. De onderzoekers publiceerden eerder een studie die aantoonde dat adjuvante endocriene therapie, chemotherapie en trastuzumab in combinatie met chemotherapie geassocieerd waren met een reductie van het risico op contralaterale borstkanker van respectievelijk 54%, 30% en 43%.2 Volgens de Nederlandse richtlijnen worden patiënten met DCIS niet behandeld met adjuvante systemische therapie.
Vervolg
Ondanks dat adjuvante systemische therapie het risico op contralaterale borstkanker verlaagt, leiden de resultaten van deze studie niet tot het advies om DCIS-patiënten hiermee te gaan behandelen om contralaterale borstkanker te voorkomen. Het absolute risico hierop is hiervoor te laag. De onderzoekers stellen dat de ontwikkeling van een uitgebreid risicovoorspellingsmodel, specifiek voor DCIS-patiënten, wenselijk is. Dit model zou dan ook informatie over genetische, klinische en leefstijlfactoren moeten meewegen.
Referenties
1. Giardiello D, et al. npj Breast Cancer 2020;6:60.
2. Kramer I, et al. J Natl Cancer Inst 2019;111:709-18.
Drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2020 vol 11 nummer 6