Prof. dr. David Ball (Victoria, Australië) presenteerde tijdens de World Conference on Lung Cancer in Yokohama, Japan, de uitkomsten van de CHISEL-studie. In deze studie is stereotactische ablatieve bodyradiotherapie (SABR) vergeleken met conventionele gefractioneerde radiotherapie (CRT) bij patiënten met inoperabel stadium 1-longkanker. “SABR zou voor deze indicatie moeten worden beschouwd als standaardzorg en CRT is niet langer een acceptabel alternatief.”
Stereotactische radiotherapie (SBRT) of wel SABR is een gevestigde behandeling voor stadium 1 niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), met een uitstekende lokale controle. Toch is het bewijs dat SABR effectiever is dan CRT zeer beperkt. De Scandinavische SPACE-studie vergeleek SABR met CRT, maar hierin werd geen verschil gezien in progressievrije en algehele overleving.1 Bij een derde van de patiënten ontbrak echter histologisch bevestigde (PA-)diagnostiek en bij nog eens een derde de PET-CT-stadiëring. In de CHISEL-studie is onderzocht of SABR resulteert in betere lokale controle van perifeer gelokaliseerde, inoperabele NSCLC dan de meer gefractioneerde CRT.2
Het ging om een gerandomiseerde multicenterstudie van de Trans-Tasman Radiation Oncology Group (TROG) en de Australasian Lung Cancer Trials Group. Patiënten kwamen voor deelname in aanmerking indien sprake was van histologisch of cytologisch bevestigde NSCLC, T1-T2aN0M0, performancestatus ECOG 0/1 en als men niet kon of wilde worden geopereerd. De laesies mochten niet te centraal gelegen zijn, maar verder dan 2 cm van de bronchusboom.3
Patiënten werden 2:1 gerandomiseerd tussen SABR (54 Gy in drie fracties of 48 Gy in vier fracties in twee weken, afhankelijk van de nabijheid van de borstwand) en CRT (66 Gy in 33 fracties in 6,5 weken of 50 Gy in twintig fracties in vier weken).
De primaire uitkomstmaat was een vergelijking van de tijd tot falen van lokale behandeling, secundaire uitkomstmaten waren algehele en longkankerspecifieke overleving, bijwerkingen (CTCAE versie 4) en kwaliteit van leven (QLQ C30 en LC13, State-Trait Anxiety Inventory).
Voor contouring, lokalisatie en planning was in de SABR-arm een vierdimensionale CT verplicht, in de CRT-arm was een PET-CT voldoende. In beide armen werd rekening gehouden met de beweging van de tumor. Overigens werden alle deelnemende centra onderworpen aan een prospectieve radiotherapiekwaliteitscontrole.
Aangenomen dat het lokaalrecidiefpercentage na twee jaar 10% zou zijn voor de SABR-arm en 30% voor de CRT-arm waren 100 patiënten vereist. Patiënten werden minimaal twee jaar gevolgd en de analyse was gebaseerd op het intention-to-treatprincipe. Lokaal falen werd vastgesteld op basis van biopsie, PET of onafhankelijke ‘blinde’ beoordeling door radiologen.
Tussen 2009 en 2015 werden 56 mannen en 45 vrouwen geïncludeerd; 66 patiënten kwamen in de SABR- en 35 in de CRT-arm. Er werd gestratificeerd voor geslacht, leeftijd (mediaan 74 jaar; spreiding 55-89), roken, T1-stadium, comorbiditeit, maximale tumordiameter en eerdere tumor.
In de CRT-arm werden twee patiënten gezien met graad 3-toxiciteiten, in de SABR-arm één patiënt met graad 4-dyspneu en negen met graad 3-toxiciteiten.
Patiënten in de SABR-arm hadden een significant lager risico op lokaal therapiefalen (HR 0,29; 95% BI 0,13-0,66; p=0,002). Na twee jaar was het lokaal therapiefalen 10% in de SABR- en 60% in de CRT-arm. Ook resulteerde SABR in een langere algehele overleving (HR 0,51; 95% BI 0,29-0,91; p=0,02).
Referenties
1. Nyman J, et al. Radiother Oncol 2016;121:1-8.
2. Ball D, et al. IASCL WCLC 2017: abstr OA 01.01.
3. Timmerman R, et al. J Clin Oncol 2006;24:4833-9.
Dr. Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist. Eindredactie drs. John Praag, radiotherapeut, Erasmus MC Kanker Instituut, Rotterdam.
Oncologie Up-to-date 2017 vol 8 nummer 6