Dr. Peter van Muijen, verzekeringsarts bij het UWV, promoveerde eind november vorig jaar op onderzoek aan het VUmc in Amsterdam dat uitmondde in een prognostisch instrument voor het werkvermogen, om de verzekeringsarts te ondersteunen bij het bepalen van de arbeidsbelastbaarheid na kanker.
Het kan moeilijk zijn voor een verzekeringsarts om een goede afweging te maken bij de vraag of iemand na de behandeling voor kanker weer kan terugkeren naar de werksituatie. Klachten zoals vermoeidheid of problemen met aandacht en/of concentratie zijn immers vaak moeilijk objectiveerbaar. “Maar het is wel belangrijk dat de verzekeringsarts hierin tot een zorgvuldige afweging komt”, zegt Van Muijen, “want het is goed voor mensen die voor kanker zijn behandeld om weer aan het werk te kunnen. Het is een belangrijke stap in de terugkeer naar het gewone leven dat iemand had voordat hij of zij ziek was. En werken kan bovendien helpen om te bewerkstelligen dat iemand wat minder hinder ervaart van de restklachten waarvan na de behandeling sprake kan zijn.
De verzekeringsarts moet dus een goede balans vinden. Aan de ene kant moet hij of zij voorkomen dat iemand weer aan het werk gaat terwijl de restklachten van de kanker en de behandeling dusdanig ernstig zijn dat dit eigenlijk niet kan. En aan de andere kant mag het niet zo zijn dat hij of zij mensen ongeschikt verklaart om te werken terwijl ze dit feitelijk wel zouden kunnen. Beide kunnen ernstige consequenties hebben: iemand kan zich ten onrechte buitengesloten voelen van werk, of kan juist door te vroege terugkeer naar werk overbelast worden en snel weer uitvallen.”
Beoordeling
Die zorgvuldige afweging wordt alleen maar belangrijker nu het percentage mensen dat kanker overleeft, stijgt. “De meerderheid van deze mensen is in staat binnen twee jaar na de diagnose weer terug te keren naar de werksituatie”, vertelt Van Muijen, “maar tegelijkertijd leidt de diagnose kanker toch nog altijd tot 4.300 nieuwe aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering per jaar.”
De verzekeringsarts beoordeelt bij een WIA-aanvraag de belastbaarheid van de werknemer, en doet een uitspraak over de duurzaamheid van eventuele beperkingen. Hij beschikt hiervoor over dossierstukken van binnen en buiten de organisatie van de werkgever en neemt daarnaast het dagverhaal, de activiteiten die iemand onderneemt, in ogenschouw. Het gebeurt regelmatig dat in de beoordeling ook de optie van ander werk wordt meegenomen. Is iemand twee jaar ziek geweest, dan gaat het om de mogelijkheden in gangbare arbeid op basis van de vastgestelde belastbaarheid. Van Muijen: “Ik schat dat de beoordelingsprocedure in tien tot vijftien procent van de gevallen tot een bezwaar zal leiden.”
Instrument ter ondersteuning
Dat is weliswaar geen heel hoog percentage, maar de beoordeling kan toch zuiverder, bedacht Van Muijen. Vandaar het prognostisch instrument dat hij ontwikkelde. Hij legt uit: “Iemand vult hierbij een vragenlijst in, op basis waarvan het werkvermogen kan worden voorspeld een jaar na het moment van twee jaar ziekteverzuim. Hierbij komt een aantal elementen aan bod die de verzekeringsarts normaal niet uitvraagt, met name door de combinatie van vragen die wordt gesteld. Kan iemand alleen onder de douche? Kan iemand alleen de stad in? Of zit hij de hele dag thuis op de bank zonder activiteiten te ondernemen? De combinatie van de antwoorden op de 56 vragen geeft het beoogde inzicht. De arts zet de antwoorden in een Excel-overzicht om het werkvermogen te definiëren op een schaal van nul tot tien. Die score correspondeert niet met een aantal uren per week, maar cohortstudies wijzen wel uit dat hoe hoger de score is, hoe meer mogelijkheden voor werk aanwezig zijn.”
Pilot
Van Muijen verwacht dat het instrument de verzekeringsarts kan ondersteunen bij de bepaling van iemands belastbaarheid, of bij de vraag of een heronderzoek noodzakelijk is. “Gebruikmaking van het instrument ontslaat de arts uiteraard niet van de verplichting te varen op het eigen professionele oordeel”, zegt hij. “Maar het kan wel helpen om dat oordeel aan te scherpen. Op dit moment loopt een pilot in Breda en Goes om dit aan de praktijk te toetsen. In eerste instantie tonen verzekeringsartsen zich nog een beetje onwennig om met het instrument aan de slag te gaan, want het is toch wel een wat andere werkwijze voor hen. Het belang van de pilot is vooral om te bepalen of het instrument in de praktijk toegevoegde waarde heeft. Hierover hopen we medio dit jaar meer duidelijkheid te kunnen bieden. De belangstelling van UWV-kantoren in andere delen van het land om er ook mee aan de slag te gaan is er intussen al wel.”
Drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2017 vol 8 nummer 2