De langverwachte resultaten van de fase 3-CRITICS-studie tonen dat ten opzichte van postoperatieve chemotherapie, postoperatieve chemoradiatie niet leidt tot betere uitkomsten bij adequaat geopereerde patiënten met locoregionaal vergevorderd maagcarcinoom. Dat rapporteerde hoofdonderzoeker prof. dr. Marcel Verheij (Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam) tijdens het ASCO-congres in Chicago.
In de Nederlands-Zweeds-Deense CRITICS-studie werd een antwoord gezocht op de vraag of bij patiënten met locoregionaal vergevorderd resectabel maagcarcinoom na preoperatieve chemotherapie en chirurgie gekozen moet worden voor postoperatieve chemotherapie of voor postoperatieve chemoradiotherapie.1 In deze prospectieve studie includeerde men tussen januari 2007 en april 2015 788 patiënten met niet-gemetastaseerd resectabel stadium Ib-IVa-maagcarcinoom. Patiënten met een tumor op de overgang van de maag en de oesofagus mochten deelnemen wanneer de grootste tumormassa in de maag gelokaliseerd was.
De deelnemers werden na randomisatie behandeld met neoadjuvante chemotherapie (drie kuren epirubicine, cisplatine/oxaliplatine en capecitabine; ECC/EOC) en een D2-dissectie zonder splenectomie of pancreatectomie, gevolgd door ofwel alleen chemotherapie (3x ECC; n=393) ofwel chemoradiotherapie (45 Gy/25 fracties in combinatie met capecitabine en cisplatine; n=395). De primaire uitkomstmaat van de studie was de algemene overleving.
Helft voltooide behandelprotocol
Verheij presenteerde in Chicago een analyse van de data na een follow-up van 4,2 jaar. Hij liet daarbij zien dat van de deelnemers bijna 95% geopereerd werd, en dat van deze operaties ongeveer 80% een curatieve opzet had. Vervolgens startte ongeveer 60% met de postoperatieve behandeling en uiteindelijk voltooide ongeveer de helft van de patiënten het volledige behandelprotocol.
Er bleek echter geen verschil in behandeluitkomsten tussen de groep die postoperatief doorging met chemotherapie en de groep die postoperatieve chemoradiotherapie kreeg. De vijfjaarsoverleving was 40,8% in de chemotherapiegroep vergeleken met 40,9% in de chemoradiatiegroep. De mediane overleving was respectievelijk 3,5 en 3,3 jaar. Ook was er geen significant verschil in de progressievrije overleving, met een progressievrije vijfjaarsoverleving van 38,5% in de chemotherapiegroep en 39,5% in de chemoradiatiegroep. De postoperatieve toxiciteit verschilde ook niet significant tussen de twee groepen, vertelde Verheij, met uitzondering van neutropenie (34% graad 3/4 in de chemotherapiegroep versus 4% in de chemoradiatiegroep).
Preoperatieve strategieën
“Het verwachte voordeel van behandeling met chemoradiatie werd niet waargenomen”, concludeerde Verheij. “Op basis van de momenteel beschikbare data kunnen we daarom vooralsnog geen advies geven over de te prefereren adjuvante strategie. Mogelijk leveren verdere analyses van de data aanwijzingen op over subgroepen die wel voordeel van de behandeling ervaren.” De Amsterdamse radiotherapeut stelde ten slotte dat het verbeteren van de uitkomsten bij maagcarcinoom mogelijk beter haalbaar is met nieuwe preoperatieve behandelstrategieën, aangezien in de studie slechts de helft van de patiënten de complete behandeling voltooide. De landelijke vervolgstudie – CRITICS-II – richt zich op deze onderzoeksvraag.
Referentie
1. Verheij M, et al. J Clin Oncol 2016;34 (suppl); abstr 4000.
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 4