Polyfarmacie is het chronisch gebruik van vijf of meer medicijnen. Het komt vooral voor bij ouderen. Drs. David Jansen, klinisch geriater en klinisch farmacoloog in opleiding aan het Radboudumc te Nijmegen, besprak tijdens het 4e Voorjaarssymposium Verpleegkundig Specialisten Oncologie hoe polyfarmacie beperkt kan worden.
“Beperking is nodig omdat polyfarmacie kan leiden tot een toename van bijwerkingen en geneesmiddeleninteracties, wat weer valincidenten, verkeersongelukken of ziekenhuisopnamen tot gevolg kan hebben”, vertelt Jansen. “Polyfarmacie kan echter ook leiden tot onderbehandeling. Een arts kan terughoudend zijn met het voorschrijven van een geneesmiddel omdat een patiënt al zoveel slikt. Maar dat geneesmiddel kan juist heel zinvol zijn.” De klinisch geriater vindt polyfarmacie op zich geen probleem, als de medicatie maar goed op de situatie is aangepast. “Bedenk daarbij dat de patiëntkarakteristieken veranderen bij mensen die ouder worden of ziek zijn.”
Medicatiereview
Jansen nodigde zijn toehoorders uit om regelmatig een medicatiereview te houden. Dat kan aan de hand van criteria, zoals die van de STOPP/START-lijst. De lijst waarschuwt in welke situatie een geneesmiddel beter niet gebruikt kan worden, maar ook wanneer juist wel. Jansen: “De Europese STOPP/START-lijst sluit goed aan op de Nederlandse situatie en behandelt ook mogelijke onderbehandeling. Daardoor is deze lijst bruikbaarder dan bijvoorbeeld de Amerikaanse Beerslijst.”
Met andere hulpmiddelen zijn ook de patiëntkenmerken en -voorkeuren in het medicatiereview mee te nemen. Jansen noemt als voorbeeld de STRIP (Systematic Tool to Reduce Inappropriate Prescribing). Deze tool begint met de farmacotherapeutische anamnese. “Het gaat er daarbij niet alleen om wát iemand inneemt, maar ook hoe en op welk tijdstip”, licht Jansen toe. “Als iemand een geneesmiddel vlak voor het eten inneemt, terwijl dat niet de bedoeling is, kan dat de werking ervan verstoren.” Daarna volgen de farmacotherapeutische analyse, het opzetten van een behandelplan en een belangrijk deel: bespreking met de patiënt. “Wij kunnen wel heel tevreden zijn met ons plan, maar de patiënt moet ook weten hoe en waarom hij of zij bepaalde dingen moet innemen”, merkt Jansen op. “Verder moet het haalbaar zijn. Een verpakking die moeilijk opengaat, is lastig voor een patiënt met reumahanden.”
Bij het medicatiereview zijn ook levensverwachting, time till benefit, behandeldoelen en bijwerkingen belangrijk. Jansen: “Het heeft geen zin om iemand met een beperkte levensverwachting medicijnen te geven die bescherming bieden op de lange duur, zoals antihypertensiva.” Verder is het belangrijk om te kijken naar het aantal mensen dat je moet behandelen om bij één persoon effect te sorteren of schade te berokkenen. “Voor bisfosfonaten geldt dat je drie jaar lang 1.000 mensen moet behandelen (met het bisfosfonaat én calcium en vitamine D) om elf heupfracturen te voorkomen. Het is dan veel effectiever om ervoor te zorgen dat mensen niet vallen”, aldus Jansen.
Tevens kunnen richtlijnregels soms soepeler worden toegepast. “Van een hyperglykemie hebben mensen niet zoveel last in vergelijking met een hypoglykemie. Het doel bij een terminale patiënt is dan ook vooral om hypoglykemieën te voorkomen. Een eventueel verhoogde suikerwaarde tussen de 10 en 20 mmol/l kan daarbij geaccepteerd worden. Een patiënt in de palliatieve fase komt niet meer toe aan de orgaanbeschadigingen door hoge suikerwaarden op de lange termijn. Let er wel op dat de patiënt niet uitdroogt.”
Jansen benadrukte dat het starten van medicatie voor symptomen nodig is voor een goede palliatieve behandeling. “Maar het afbouwen of stoppen van overbodige medicatie is net zo belangrijk.”
Dr. Marijke van Oosten, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 3