Dr. Matti Rookus nam onlangs afscheid van NKI-Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam, waar ze 35 jaar als epidemioloog aan verbonden was. Ze wijdde haar carrière aan de epidemiologie van borstkanker en ontdekte onder meer dat pilgebruik, alcoholinname en weinig lichaamsbeweging risicofactoren zijn. In 1997 stond ze mede aan de basis van de HEBON-studie naar erfelijke borst- en eierstokkanker.
Na een studie biologie, met als specialisatie metabole processen, promoveerde Matti Rookus in 1986 op onderzoek naar de toename van het lichaamsgewicht gedurende het leven. Daarna kwam ze in dienst bij het NKI-Antoni van Leeuwenhoek, waar ze zich toelegde op onderzoek naar risicofactoren voor het ontwikkelen van borstkanker. “Het vakgebied epidemiologie groeide in die begintijd enorm door de opkomst van de computer. Daardoor werd het veel makkelijker om grote datasets te analyseren”, vertelt Rookus terugblikkend. Samen met prof. dr. Floor van Leeuwen leidde zij vanaf 1997 de onderzoeksgroep naar de epidemiologie van hormoongevoelige kanker.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw woedde er in de medische wetenschap een felle discussie over de vraag of orale anticonceptiemiddelen de kans op mammacarcinoom vergroten. Nederland liep voorop met het gebruik van de pil sinds Organon in 1964 Lyndiol op de Nederlandse markt bracht. “In ons land werd de pil al snel ook aan jonge vrouwen voorgeschreven, terwijl elders de gebruiksters al een gezin gevormd hadden. Het was toen nog onduidelijk hoe biologisch actief de kunstmatige hormonen in de pil waren. Dat zorgde wereldwijd voor een enorme controverse tussen mensen die dachten dat dit grote risico’s gaf en mensen die dachten dat er niets aan de hand was.”
Meta-analyse
Rookus begon rond 1986 met patiënt-controleonderzoek naar het risico op borstkanker door orale anticonceptiemiddelen. “Het was een van de eerste onderzoeken naar kanker die bijna landelijk liep.” Patiënten die de diagnose borstkanker hadden gekregen werd gevraagd naar hun pilgebruik. “Om het gevaar van fouten in de rapportage te tackelen, zijn we teruggegaan naar de voorschrijvers. We vroegen de deelneemsters welke huisarts de pil had voorgeschreven en gingen daar na welke pil het was en in welke periode de vrouw die had gekregen. Er zijn wereldwijd weinig retrospectieve studies die dat gedaan hebben”, lacht Rookus. “Het was heel arbeidsintensief, daarom zijn we later op prospectieve cohortstudies overgestapt.”
Ze zag in dit onderzoek dat vrouwen die orale anticonceptiemiddelen gebruikten een licht verhoogd risico op borstkanker hadden.1 Het Oxford University Cancer Centre voerde enkele jaren later een meta-analyse uit waaruit duidelijk bleek dat met name het huidige gebruik van invloed is op het risico. Stopt een vrouw ermee, dan daalt dat risico weer.2 “Inmiddels is er een bevolkingsbreed onderzoek in Denemarken gedaan en weten we dat ook de duur van het gebruik invloed heeft. Hoe langer iemand de pil gebruikt heeft, hoe hoger het risico op borstkanker, maar het huidige gebruik is nog steeds de belangrijkste factor en het gaat nog steeds om licht verhoogde risico’s, geen reden om de pil niet voor anticonceptie te gebruiken.”
Abortus en borstkanker
Halverwege de jaren negentig deed Rookus onderzoek naar het risico op borstkanker bij vrouwen die een abortus hadden ondergaan. Er waren aanwijzingen dat abortus provocatus het risico op borstkanker zou verhogen. “Dat idee werd door de anti-abortusbeweging in Amerika meteen omarmd. Maar wij ontdekten dat er in Nederland alleen een verband was tussen abortus en borstkanker in de zuidelijke, katholieke regio’s. Dat wees erop dat zo’n gevoelig item als het ondergaan van een abortus niet door alle controlepersonen juist gerapporteerd werd. Patiënten met borstkanker en een abortus in het verleden rapporteerden deze vaker wel, waardoor het leek alsof vrouwen die een abortus hadden ondergaan een hoger risico op borstkanker hadden. In het echt was er echter geen verband.”3
Alcoholinname vergroot het risico op borstkanker wel, evenals weinig lichaamsbeweging, ontdekten grote consortia waar Rookus aan meewerkte. “Er is inmiddels steeds meer bewijs dat lichaamsbeweging ook een gunstig effect heeft op de prognose nadat er borstkanker is vastgesteld.”
Inclusie automatiseren
De laatste decennia keek Rookus veel naar families waarin borst- en eierstokkanker veel voorkomen. Toen er 25 jaar geleden tests voor BRCA1 en -2 beschikbaar kwamen, zette ze samen met collega’s het nog altijd lopende Hereditair Borst- en eierstokkanker Onderzoek Nederland (HEBON) op. “We gingen al snel internationaal samenwerken en vonden dat de al bekende risicofactoren, zoals factoren die met de zwangerschap samenhangen, radiatie op jonge leeftijd, overgewicht, weinig lichaamsbeweging, alcoholgebruik en gebruik van orale anticonceptie ook bij BRCA-mutatiedraagsters een rol speelden. En we ontdekten ook dat een eierstokverwijdering, die veel BRCA-mutatiedraagsters laten uitvoeren, bij deze vrouwen niet tot een halvering van het borstkankerrisico leidt, zoals bij vrouwen zonder mutatie wel het geval is.”4,5
Op eierstokkanker valt nog steeds niet te screenen, maar daar wordt veel aan gewerkt. “Wij onderzoeken nu hoe accuraat bloedtests voor de screening op eierstok- en borstkanker moeten zijn om klinisch nuttig te zijn.”
Het aantal mensen dat binnen HEBON gevolgd wordt, is in de loop der jaren uitgebreid van families met een heel hoge incidentie van borstkanker, naar ook families met wat minder risico. “We volgen mensen in de tijd, dus de groep patiënten wordt steeds groter. In het nieuwste project proberen we het zo te organiseren dat iedereen die een test op borst- of eierstokkankergenen ondergaat, standaard voor deelname aan HEBON wordt uitgenodigd.”
Nachtwerk
Als kroon op haar werk verschijnt begin 2022 een artikel in de Journal of the National Cancer Institute over langetermijnrisico’s van pilgebruik. Rookus: “We weten al heel lang dat de pil juist beschermend werkt op eierstok- en baarmoederkanker. We hebben daarom nu de risico’s op borst-, eierstok- en baarmoederkanker samen berekend om te zien of de risicoverhoging dan wint, of juist de bescherming. Voor de BRCA-mutatiedraagsters met hun hoge risico’s op borst- en eierstokkanker was daarover veel onduidelijkheid.”
In 2010 zette Rookus met collega”s de Nightingale-studie op, een cohortonderzoek onder 60.000 verpleegkundigen, om na te gaan of de verstoring van het bioritme het risico op borstkanker verhoogt.6 Ook deze studie loopt nog steeds en zal binnenkort de eerste prospectieve resultaten publiceren.
Terugblikkend verbaast het Rookus nog steeds dat medici vaak denken dat trials altijd het beste bewijs opleveren. “Er zijn binnen observationele studies zoals wij die binnen de epidemiologie doen natuurlijk risico’s voor bias en vertekening van effecten, maar ook als er robuuste data uit epidemiologische studies komen, worden we niet altijd geloofd. Dat zagen we bijvoorbeeld toen bleek dat hormonale substitutietherapie de kans op borstkanker flink vergroot. Die resultaten hadden geen enkel effect op de klinische praktijk. Pas toen een trial hetzelfde effect aantoonde, kelderde de voorschrijving. Dat is echt iets wat moet veranderen. Een trial heeft ook allerlei beperkingen, vaak meer dan een observationele studie waarbij je echt naar de praktijk kijkt.”
Referenties
1. Rookus MA, et al. Lancet 1994;344:844-51.
2. Collaborative Group on Hormonal Risk Factors in Breast Cancer. Lancet 1996;347:1713-27.
3. Rookus MA, et al. J Natl Cancer Inst 1996;88:1759-64.
4. Brohet RM, et al. J Clin Oncol 2007;25:3831-6.
5. Schrijver L, et al. JNCI Cancer Spectr 2018;2:pky023.
6. Pijpe A, et al. BMC Cancer 2014;14:47.
Drs. Raymon Heemskerk, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2022 vol 13 nummer 1