Tussen Europese landen blijken grote verschillen te bestaan in de overlevingskansen van kankerpatiënten. De op 5 december jl. in The Lancet Oncology gepubliceerde resultaten van de vijfde EUROCARE-studie laten dit zien. Voor deze studie werden gegevens van 8,7 miljoen volwassenen en 60.000 kinderen geanalyseerd bij wie tussen 2000 en 2007 kanker werd vastgesteld. IKNL leverde de Nederlandse cijfers en IKNL-onderzoekers dr. Otto Visser en dr. Sabine Siesling schreven mee aan de studie.
Kinderen met kanker hebben een hogere vijfjaarsoverleving (bijna 80%) dan volwassenen (rond de 60%).1,2 In de eerste plaats wordt dit verschil veroorzaakt doordat bij kinderen andere kankersoorten voorkomen en er per kankersoort grote verschillen in overleving bestaan. Zo hebben patiënten met zaadbalkanker met bijna 90% de hoogste overleving bij volwassenen, bij alvleesklierkanker was die met ongeveer 6% het laagst. Alvleesklierkanker komt zelden voor bij kinderen, net als een aantal andere vormen van kanker met een overleving van minder dan 15%, zoals kanker van de long, slokdarm, lever en het longvlies. Bij kinderen is de overleving het hoogst bij retinoblastoom en hodgkinlymfoom (beide rond 95%) en het laagst bij hersentumoren (ongeveer 57%). Daarnaast geldt voor vrijwel alle kankersoorten dat de overlevingskansen dalen met de leeftijd. Dit is vooral zichtbaar bij patiënten tussen de 65 en 74 jaar en (in nog sterkere mate) bij patiënten van 75 jaar en ouder.
Naast de reeds genoemde kankersoorten is de vijfjaarsoverleving hoger dan 80% voor kinderen met lymfatische leukemie, non-hodgkinlymfoom en nefroblastoom. Dit geldt ook voor volwassenen met kanker van de schildklier, prostaat, borst en huid (melanoom), en met hodgkinlymfoom.
In het algemeen is de overleving toegenomen in het eerste decennium van deze eeuw. De hoogste toename is te zien bij volwassenen met prostaat- en endeldarmkanker, en non-hodgkinlymfoom. Bij kinderen is er ook een stijging van de overleving, met name bij acute lymfatische leukemie en non-hodgkinlymfoom. De belangrijkste verklaringen voor de stijging van de overleving zijn eerdere ontdekking van de kanker (waardoor een betere behandeling mogelijk is), alsmede de introductie van nieuwe behandelingen.
Grote variatie
Tussen landen is de variatie in overleving groot. Zo is in de voormalige Oostbloklanden de overleving duidelijk lager dan het Europese gemiddelde bij kanker van de dikke darm, endeldarm, borst en prostaat, evenals bij melanoom en lymfomen. De hoogste overleving is te zien in Noord-Europese landen (met uitzondering van Denemarken) en enkele Centraal- en Zuid-Europese landen. De overleving in het Verenigd Koninkrijk en Ierland is lager dan gemiddeld voor maag-, dikkedarm-, eierstok- en nierkanker.
Hoewel de overleving in alle regio’s van Europa toeneemt, verminderen de verschillen tussen landen bij volwassenen slechts voor enkele kankersoorten, zoals borstkanker, prostaatkanker en melanoom, alsmede bij vrijwel alle kankersoorten bij kinderen.
Nederland versus Europa
Over het algemeen is de overleving van patiënten met kanker in Nederland iets hoger dan het Europese gemiddelde. Alleen de overleving van maag- en nierkanker ligt in Nederland onder het gemiddelde. De overleving van non-hodgkinlymfoom en prostaatkanker is te vergelijken met het gemiddelde (zie Figuur 1).
In de studie is Nederland met België, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland ingedeeld in de groep Centraal-Europa. Hoewel de verschillen binnen deze groep landen veel kleiner zijn dan in Europa als geheel, zijn de uitkomsten van tien veel voorkomende kankersoorten in Nederland lager dan het gemiddelde in Centraal-Europa, met uitzondering van melanoom en borstkanker.
Bij deze bevinding is het belangrijk ook de kwaliteit van de registratiegegevens van de verschillende landen te bekijken. Hiertoe is in de appendix van de publicatie over volwassenen in een aparte tabel met vijf kankersoorten met een zeer slechte prognose (slokdarm, lever, alvleesklier, longvlies en long) weergegeven of de overleving voor de betreffende kankersoort hoger is dan aannemelijk lijkt. Een relatief hoge overleving voor deze kankersoorten is namelijk een sterke aanwijzing voor incompleetheid in de follow-up. Voor de landen in Noord-Europa en ook voor Nederland en Frankrijk geldt voor geen enkele van de vijf kankersoorten dat de overleving hoger is dan aannemelijk, maar voor Duitsland geldt dit voor vijf kankersoorten, voor België vier, Oostenrijk drie en Zwitserland twee. De relatief lage overleving in Nederland van de tien veel voorkomende kankersoorten ten opzichte van onze buurlanden in Centraal-Europa kan dus veroorzaakt worden door incomplete follow-up in deze buurlanden.
Verklaring verschillen
Naast verschillen in kwaliteit van de gegevens zijn er nog andere verklaringen mogelijk voor de waargenomen verschillen in overleving tussen landen. Overleving is immers een indicator die door veel factoren wordt beïnvloed. Een voor de hand liggende reden is verschil in de kwaliteit van de kankerzorg. Andere factoren kunnen echter eveneens van belang zijn, zoals screeningsprogramma’s en de verspreiding van vroegdiagnostiek. Hierdoor neemt het aantal vroege diagnoses toe en dientengevolge ook de kans op overleving. Daarnaast zijn er verschillen tussen landen in eigenschappen van tumoren (agressiviteit) en het stadium van de ziekte. Tot slot zijn er verschillen in leefstijl, sociaal-economische status, algemene gezondheidstoestand, of bijkomende ziekten (comorbiditeit), die de overleving van kankerpatiënten kunnen beïnvloeden. In de EUROCARE-studie zijn helaas van al deze verklarende factoren geen of weinig gegevens beschikbaar, zodat de verklaring van de waargenomen verschillen moet komen uit aanvullend onderzoek.
EUROCARE
EUROCARE is een langlopend project dat al meer dan twintig jaar verschillen en trends in kankeroverleving monitort in Europa. Het aantal deelnemende registraties en landen is de afgelopen decennia steeds gestegen. De huidige analyses zijn gebaseerd op 109 kankerregistraties uit 29 verschillende landen en dekken meer dan 50% van de volwassenen en 77% van de kinderen in Europa. Nadere studies naar de waargenomen verschillen tussen landen zijn in voorbereiding. In deze studies zal aanvullende informatie worden verzameld over de diagnostiek, het stadium en de behandeling van kankerpatiënten.
Referenties
1. De Angelis R, et al. Lancet Oncol 2014;15:23-34.
2. Gatta G, et al. Lancet Oncol 2014;15:35-47.
Dr. O. Visser, senior adviseur registratie en onderzoek
Dr. S. Siesling, senior onderzoeker
IKNL
Utrecht
Oncologie Up-to-date 2014 vol 5 nummer 1