Tijdens het jaarlijkse Voorjaarssymposium Verpleegkundig Specialisten Oncologie besprak dr. Helle-Brit Fiebrich-Westra, internist-oncoloog en klinisch farmacoloog in Isala Zwolle, de orgaantoxiciteit ten gevolge van medicinale behandeling aan de hand van laboratoriumresultaten.
“Systemische therapieën kunnen een effect hebben op organen, zoals het beenmerg, de nier, de lever en endocriene organen”, begint Helle-Brit Fiebrich-Westra haar presentatie. “Laboratoriumresultaten zijn daarbij interessant, omdat ze een afspiegeling van de orgaanfunctie zijn.”
Beenmergtoxiciteit is te meten als een afwijkend aantal bloedcellen. “Vrijwel alle chemotherapeutica induceren een dosisgerelateerde afwijking daarin”, zegt Fiebrich-Westra. “Hoe snel dat gaat, wisselt per cytostaticum. Ook de aangedane bloedcelgroep wisselt per middel. Zo kan cyclofosfamide-doxorubicine (AC) neutropenie induceren en carboplatine een trombopenie.” Doelgerichte medicijnen kunnen eveneens beenmergsuppressie veroorzaken. “Bij de verschillende -ciclibs en sunitinib kan neutropenie optreden en bij everolimus of olaparib een anemie”, meldt Fiebrich-Westra. “Bij immunotherapie komt beenmergtoxiciteit heel zelden voor. Meestal is het dan een auto-immuunreactie, zoals immuuntrombopenie.”
Nefrotoxiciteit
Voor nierschade is het kreatininegehalte in bloed een aanwijzing; bij proximale tubulopathie het elektrolytengehalte in de urine. Fiebrich-Westra: “Bekende nefrotoxiciteitinducerende cytostatica zijn cisplatine en carboplatine. Daarnaast kunnen anthracyclines en hogedosesmethotrexaat (MTX) nierproblemen geven.” Van de doelgerichte therapieën kan vemurafenib acuut nierfalen induceren, vooral bij mannen. Ook EGFR-, mTOR- en VEGF-remmers, en chronisch gebruik van imatinib leiden tot nierschade.
“Bij kans op nefrotoxiciteit is het controleren van de nierwaarden uiterst belangrijk, waarbij een sprong binnen het normaalwaardengebied ook op een achteruitgang van de nierfunctie duidt,” waarschuwt Fiebrich-Westra.
Hepatotoxiciteit
“In principe kunnen alle geneesmiddelen leverschade veroorzaken, die in het laboratorium te meten is als afwijking in de leverenzymen alanineaminotransferase (ALAT), aspartaataminotransferase (ASAT), alkalische fosfatase en bilirubine”, vertelt Fiebrich-Westra. “De cytostatica temozolamide, lenalidomide en thalidomide kunnen een fatale hepatotoxiciteit geven. Daarentegen laten gemcitabine, de taxanen en MTX vaak een tijdelijke stijging in ALAT en ASAT zien.” De doelgerichte medicijnen sorafenib en sunitib zorgen voor leverfalen bij circa 1% van de patiënten. Pazopanib, imatinib en lapatinib leiden bij 15-40% van de patiënten tot ernstige leverschade. Een klein deel daarvan overlijdt. Fiebrich-Westra: “Daarom moet je bij bijvoorbeeld pazopanib in de beginperiode van behandeling de leverenzymwaarden regelmatig controleren.”
Bij 5-10% van patiënten die immunotherapie krijgen, is binnen acht tot twaalf weken een verhoging van ALAT en ASAT te zien.
Endocrinopathie
“Bij 10% van de met immunotherapie behandelde patiënten ontstaat ernstige schade aan endocriene organen”, vervolgt de internist-oncoloog. “Schildklierschade uit zich in afwijkingen in de concentraties thyroïdstimulerend hormoon (TSH) en vrij T4. Hypothyreoïdie komt voor bij 4-13% van de behandelde patiënten en hyperthyreoïdie bij 2-8% van de patiënten.”
Bijnierinsufficiëntie is te zien aan onder meer een laag cortisol- en een hoog adrenocorticotroop hormoon (ACTH)-niveau. Het komt bij minder dan 1% van de behandelde patiënten voor. “Schilklier- en bijnierinsufficiëntie kan ook ontstaan door schade aan de hypofyse, omdat dit orgaan de andere endocriene organen aanstuurt”, verklaart Fiebrich-Westra. “Die schade zien we bij 0,5-6% van de behandelde patiënten.”
Preventie en behandeling
Ter preventie van orgaanschade kunnen – waar mogelijk – de risicofactoren worden weggenomen of kan de dosis omlaag indien het orgaan de kankermedicijnen klaart. “Ontwikkelt een patiënt orgaantoxiciteit, dan zijn dosisreductie, uitstel van therapie of staken van de behandeling opties. Bij endocrinopathieën is suppletie van het hormoon waar een tekort aan is geïndiceerd”, besluit Fiebrich-Westra.
Dr. Marijke van Oosten, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 3