De Britse hoogleraar en directeur van het International Agency for Cancer Research prof. dr. Christopher Wild bekleedt dit jaar de TEFAF Oncology Chair, een speciale leerstoel van het Maastrichtse GROW-instituut voor wetenschappers met een bijzondere reputatie op het gebied van kankeronderzoek. Wild introduceerde in 2005 de term ‘exposoom’ als som van de omgevingsinvloeden die bijdragen aan het risico op ziekte. Hij vertelt dat het onderzoek hiernaar pas de laatste jaren echt op gang is gekomen en benadrukt dat er nog veel te winnen valt op het gebied van de preventie van kanker.
“Stel je voor dat iemand ontdekt had hoe de helft van alle soorten kanker effectief behandeld kan worden. Dat zou wereldnieuws zijn. Dat we op dit moment al de mogelijkheid hebben om met preventieve maatregelen zulke percentages kankergevallen te voorkomen, wordt niet genoeg gecommuniceerd.” Aan het woord is Christopher Wild, sinds 2009 directeur van het in Lyon (Frankrijk) gevestigde WHO-agentschap dat verantwoordelijk is voor kankeronderzoek. Hij pleit voor meer aandacht voor onderzoek naar het vóórkomen van kanker, maar niet ten koste van het onderzoek naar nieuwe behandelingen.
“Mijn voorstel is om een betere balans te vinden tussen enerzijds aandacht voor preventie en vroege diagnose en anderzijds het ontwikkelen van behandelingen. Wat ik wil uitdragen als TEFAF Oncology Chair is dat als meer gevallen van kanker voorkomen worden, dit leidt tot meer financiële middelen om mensen te helpen die een behandeling nodig hebben.
Daarbij weten we dat slechts een beperkt aantal tumoren, mogelijk minder dan 10%, geassocieerd is met een erfelijke achtergrond. De overgrote meerderheid van de gevallen van kanker is gerelateerd aan invloeden uit het milieu of aan gedrag (zie Kader). Dit is echter veel minder bestudeerd dan de erfelijke invloed op het ontstaan van kanker. Daarbij zijn er ook relatief gezien minder goede onderzoekstechnieken om dit soort vragen te onderzoeken.”
Exposoom
Met het introduceren van de term ‘exposoom’, als tegenhanger van genoom, wilde Wild onder meer het onderzoek hiernaar stimuleren. “Wat ik heb proberen uit te dragen met de term exposoom, waren twee dingen. Ten eerste dat we meer moesten investeren in het ontwikkelen van onderzoekstechnieken om blootstelling aan schadelijke stoffen te meten. Want zonder dergelijke technieken is het niet mogelijk om de interacties tussen de genetische component en het milieu te begrijpen. Ten tweede wilde ik opmerken dat het basaal onderzoek naar het ontstaan van kanker heeft geleid tot nieuwe moleculaire technieken die ook kunnen helpen bij het onderzoek naar blootstellingen vanuit het milieu en als gevolg van levensstijl.”
Wild: “De vooruitgang op het gebied van het begrip van de biologie van kanker is uitzonderlijk en geeft ons verschillende nieuwe mogelijkheden om betere kankerbehandelingen te ontwikkelen. Dezelfde kennis kan ook een drijvende kracht vormen achter het onderzoek naar de preventie van kanker. Wanneer we deze kennis integreren in het onderzoek naar preventie verdubbelen we de waarde hiervan. Wat mij betreft is er geen echte grens tussen basaal onderzoek naar kanker en het onderzoek op populatieniveau.”
Als voorbeeld noemt de Britse hoogleraar dat mutatieprofielen van tumoren aanwijzingen kunnen bevatten over wat de oorzaak was van het ontstaan van deze mutaties en de tumor. “Een specifiek type mutatie kan bijvoorbeeld gerelateerd zijn aan blootstelling aan een specifieke risicofactor. Door het kijken naar het moleculaire profiel van een tumor, kun je nieuwe hypothesen en ideeën over risicofactoren ontwikkelen. Deze kun je vervolgens in epidemiologisch onderzoek weer bestuderen.”
Exposure assessment
Wild vertelt dat er met name de laatste jaren een aantal beloftevolle ontwikkelingen zijn. “Er is een aantal grote onderzoeksprogramma’s gestart, bijvoorbeeld door de Europese Commissie. Voor de eerste keer is er dedicated funding naar exposure assessment. Maar als geheel staat het veld nog in de kinderschoenen. Zo blijft het erg lastig om financiering te verkrijgen voor onderzoek naar methoden. Toch is dat cruciaal voor de ontwikkeling en validatie. De Europese Commissie en andere subsidieverstrekkers moeten meer aandacht hebben voor de ontwikkeling op dit gebied.”
“De afgelopen jaren is dat in beperkte mate veranderd”, vervolgt Wild. “Met name doordat erkend is dat als we echt de oorzaken van kanker en andere ziekten willen weten, betere methoden nodig zijn om exposures te bepalen. Tegelijkertijd zijn er nieuwe onderzoekstechnieken die gebruikt kunnen worden bij epidemiologisch onderzoek. Ik wil daarbij benadrukken dat de ontwikkeling van nieuwe methoden niet alleen draait om het bepalen van biologische parameters en biomarkers. Het gaat ook om andere methoden zoals GPS en apps op smartphones. Je kunt bijvoorbeeld foto’s nemen van het dieet of de fysieke activiteit bepalen. Er zijn verschillende technologieën die behulpzaam kunnen zijn bij het preciezer bepalen van het exposoom.”
Wild verwacht dan ook dat in de komende jaren bij populatiestudies steeds vaker gebruikgemaakt zal worden van moleculaire en biochemische markers en andere onderzoeksmethoden. “Er zullen veel betere methoden komen om epidemiologische studies uit te voeren. Daarnaast verwacht ik een beter begrip van de gelijktijdige blootstelling aan verschillende factoren op het risico op ziekte. Bijvoorbeeld wat betreft dieet en luchtvervuiling. We gaan langzaam van een tijdperk van vooral exploratief onderzoek naar het valideren en toepassen van nieuwe technieken in grote studies naar kanker en andere ziekten. Het proof of principle is vastgesteld, nu moeten we de kennis op een grotere schaal in de praktijk brengen.”
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 3
Is 90% van de gevallen van kanker te voorkomen?
In theorie zou, als de kennis over het exposoom compleet is en de blootstelling aan ziekteverwekkende factoren is geminimaliseerd, een aanzienlijk deel van de gevallen van kanker voorkomen kunnen worden. Christopher Wild vertelt: “Gebaseerd op onze huidige kennis over risicofactoren uit epidemiologisch en toxicologisch onderzoek, verschillen de schattingen per land enigszins. Grofweg geldt dat tussen de 30 en 50% van de gevallen van kanker voorkomen zou kunnen worden als blootstelling aan deze risicofactoren geheel voorkomen wordt of tot een minimum beperkt blijft. Roken is vanzelfsprekend een belangrijke component van dit risico. Maar ook infecties, alcoholgebruik en weinig lichaamsbeweging dragen bij. Daarnaast kun je kijken naar het aandeel van kankergevallen dat veroorzaakt wordt door risicofactoren die potentieel te beïnvloeden zijn. Daarvoor kijk je wereldwijd naar waar de laagste incidentie van elk type kanker is. Theoretisch zou deze ondergrens in elk land behaald moeten kunnen worden. Deze benadering suggereert dat in principe 90% van alle kankergevallen voorkomen kan worden. Bij veel kankertypen weten we echter niet goed wat de risicofactoren zijn.”