De komst van doelgerichte en immunotherapie heeft het beloop van ongeneeslijke (solide) kanker en daarmee het functioneren van de patiënt aanzienlijk veranderd. Een deel van de patiënten blijft nog lange tijd in leven, met een redelijk goede kwaliteit van leven. Dit brengt nieuwe uitdagingen mee voor de palliatieve zorg, schrijft internist-oncoloog dr. Eric Geijteman (Erasmus MC, Rotterdam) in een recent artikel.1
Uitgezaaide vormen van kanker golden tot voor kort als per definitie ongeneeslijk. Het geven van systemische therapie (endocriene of chemotherapie) kon ziekteprogressie alleen een beetje afremmen en het tijdstip van overlijden enige tijd uitstellen. Het niveau van functioneren vertoonde bij nagenoeg alle patiënten dezelfde (vanaf een bepaald moment steil naar beneden lopende) curve. De komst van nieuwe systemische behandelingen, met name doelgerichte en immunotherapie, heeft dit beeld veranderd. Het ziektebeloop en het functioneren kunnen tijdens de therapie bijvoorbeeld tijdelijk sterk verbeteren. Bij sommige patiënten die behandeld zijn met immunotherapie blijft de ziekte zelfs langdurig in remissie en blijft het niveau van functioneren (jarenlang) stabiel. Anderzijds kunnen nieuwe vormen van therapie ook gepaard gaan met ernstige bijwerkingen die het functioneren sterk negatief beïnvloeden en soms zelfs het overlijden bespoedigen.
Onzekerheid
Dit alles maakt het voorspellen van het ziektebeloop en functioneren bij een individuele patiënt erg lastig, stelt Eric Geijteman. Al helemaal doordat patiënten diverse lijnen van behandeling (met combinaties van medicijnen) achter elkaar kunnen krijgen. Deze ontwikkelingen brengen nieuwe uitdagingen mee voor de palliatieve zorg; uitdagingen zowel voor patiënten, hun naasten als hun zorgverleners.
Om te beginnen leidt de kans op een lange overleving met de nieuwe vormen van behandeling tot angst en onzekerheid bij de patiënten. Zal de behandeling aanslaan? Zo ja, hoe lang duurt de respons? Deze angst en onzekerheid kunnen de kwaliteit van leven sterk negatief beïnvloeden. De verbeterde prognose (gemiddeld) heeft ook gevolgen voor het sociale leven van de patiënt. Patiënten kunnen vaak nog geruime tijd tot op zekere hoogte hun leven (werk, hobby’s, sociale contacten) voortzetten zoals ze dat gewend waren. Anderzijds kunnen (tijdelijke of blijvende) bijwerkingen hier juist een rem op zetten.
Vroegtijdig overleg
De toegenomen onvoorspelbaarheid van het beloop van de ziekte maakt het voor zorgverleners lastiger in te schatten hoeveel (en welke) zorg de patiënt op een gegeven moment nodig heeft, schrijft Geijteman. Het is daarom belangrijk dat zorgverleners al vroegtijdig met patiënten (en hun naasten) overleggen welke ideeën en wensen ze hebben over de zorg in de laatste levensfase. Patiënten lijken over het algemeen minder open te staan voor invasieve (en intensieve) behandelingen in de laatste levensfase dan zorgverleners denken. Palliatieve en ondersteunende zorg start bij voorkeur al op het moment dat de diagnose ‘kanker in een gevorderd stadium’ is gesteld, aldus Geijteman.
Referentie
1. Geijteman EC, et al. BMJ 2024;384:e076625.
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2024 vol 15 nummer 2