Internist-hematoloog dr. Anita Rijneveld, Erasmus MC te Rotterdam, gaf tijdens het Dutch Hematology Congress te Arnhem een duidelijk overzicht van de huidige therapieën en nieuwe middelen bij acute lymfatische leukemie. Wat de nieuwe middelen betreft, heeft Rijneveld met name hoge verwachtingen van rituximab, inotuzumab ozogamicine en het bispecifieke antilichaam blinatumomab. Ook van autologe T-cellen getransduceerd met een CD19-specifieke chimere antigeenreceptor verwacht zij veel.
Een recente studie laat zien dat de overleving van Nederlandse volwassenen bij wie tussen 1989 en 2012 acute lymfatische leukemie (ALL) gediagnosticeerd werd, de afgelopen 25 jaar bijna verdubbeld is.1 De verbeterde overleving was het meest uitgesproken bij de patiënten van 18 tot 40 jaar oud bij wie tussen 2007 en 2012 de diagnose ALL werd gesteld. Bij deze populatie was de vijfjaarsoverleving 68% na behandeling met chemotherapie alleen en 66% na consolidatie met allogene stamceltransplantatie (alloSCT). “Waar de verbeterde overleving bij de jongere patiënten waarschijnlijk het gevolg is van de invoering van behandelingen gebaseerd op kinderprotocollen sinds 2005, hebben de oudere patiënten met name een verbeterde overleving door de introductie van alloSCT met minder intensieve conditionering (reduced intensity conditioning)”, aldus Rijneveld.
Ondanks de sterk verbeterde behandeling van ALL krijgt ongeveer 40% van de ALL-patiënten een recidief. Rijneveld: “Als dat recidief twaalf maanden of langer na behandeling ontstaat, zijn we geneigd om de eerstelijnsbehandeling te herhalen. Als die periode korter is, geven we vaak hogedosiscytarabine. Met dit beleid bereikt 30-40% van de patiënten een complete remissie. De langetermijnoverleving van de patiënten met een recidief is echter minder dan 10%. Daarom bestaat er een duidelijke behoefte aan nieuwe, effectieve middelen.”
Immunotherapie
Hoewel rituximab binnen de hematologie geen nieuw middel is, is het dat voor de behandeling van ALL wel. Omdat 30-50% van de pre-B-ALL-gevallen CD20 tot expressie brengt, lijkt rituximab voor deze populatie een aantrekkelijke behandeloptie. Een Franse studie liet recentelijk zien dat toevoeging van rituximab aan een eerstelijnsbehandeling gebaseerd op een kinderprotocol geassocieerd is met een verbeterde langetermijnoverleving.2
Een ander veelbelovend middel is inotuzumab ozogamicine (IO), een antilichaam gericht tegen CD22 en gekoppeld aan de cytotoxische stof calicheamicine. “Verschillende studies onderzochten de werkzaamheid van IO bij recidief/refractaire (R/R) B-ALL en constateerden een totale responspercentage van 55-60%.3,4 Opvallend was dat subgroepen met een ongunstig cytogenetisch profiel, zoals positiviteit voor het Philadelphiachromosoom of een MLL-genherschikking, ook relatief slechter op IO reageerden. De bijwerkingen zijn met name koorts, lichte hypotensie en leverenzymstoornissen, die door aanpassing van het toedieningsschema beperkt konden worden. Op de lange termijn is de effectiviteit van IO vooralsnog wat teleurstellend, vooral als patiënten in de derde of latere lijn werden behandeld.”
In de toekomst verwacht Rijneveld bij de behandeling van ALL in de eerste of latere lijn positieve resultaten van het bispecifieke antilichaam gericht tegen CD3 en CD19, blinatumomab, en van T-cellen getransduceerd met een CD19-specifieke chimere antigeenreceptor, zogenoemde CAR-T-cellen.
Referenties
1. Dinmohamed AG, et al. Leukemia 2016;30:310-7.
2. Maury S, et al. Blood 2015;126:1.
3. Kantarjian H, et al. Lancet Oncol 2012;13:403-11.
4. Kantarjian H, et al. Cancer 2013;119:2728-36.
Dr. Robbert van der Voort, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 2