Op 12 januari zette prof. dr. Joost Boormans (Erasmus MC, Rotterdam) in zijn oratie uiteen hoe de urologie ook in de toekomst universeel, toegankelijk en van hoog niveau kan blijven. Daarbij bekeek hij eerst de (urologische) zorg vanuit een breed perspectief, om vervolgens in te zoomen op wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt aan de-escalatie van (onzinnige) zorg. In een interview licht hij zijn visie verder toe.
Joost Boormans: “De urologie is, net als andere disciplines, in de loop der jaren geëvolueerd, waarbij vergaande specialisatie plaats heeft gevonden. Het idee daarachter: kennis van één ziektebeeld leidt tot een hogere kwaliteit van zorg voor de patiënt met dat ziektebeeld. Binnen de urologie hebben we nu zorgverleners die louter patiënten met mannelijke fertiliteitsproblematiek, urine-incontinentie, nierkanker of prostaatkanker behandelen. De meeste patiënten zijn echter ouder en hebben vaak comorbiditeit. Zodoende kunnen verschillende urologen bij één en dezelfde patiënt betrokken zijn, vanwege de zeer gespecialiseerde maar ook versnipperde kennis. Dat is inefficiënt, want zij plannen allemaal aparte consulten in. De vraag is of dit een toekomstbestendig model is, gezien het aantal beschikbare specialisten en toenemende aantal patiënten. Het risico bestaat dat expertisedrang bijdraagt aan de ontoegankelijkheid van zorg.”
Uroloog-generalist
De hoogleraar denkt dat goede (urologische) ketenzorg de zorg efficiënter kan maken. Uroloog-generalisten kunnen dan als poort- en sluitstuk van het netwerk fungeren. “Iemand met kennis van de urologie in de volle breedte kan diagnostiek doen, patiënten verwijzen naar expertcentra voor bepaalde interventies, en patiënten nadien weer begeleiden. De diagnostiek en follow-up gebeurt dan in samenspraak met de specialisten in de expertcentra.”
Deze manier van zorg verlenen vraagt om een goede verbinding tussen de uroloog-generalist en specialisten in expertcentra. “Daarom is ketenfinanciering zo belangrijk”, benadrukt Boormans. “In de huidige situatie gaan de vergoedingen naar de afzonderlijke ziekenhuizen. Als je alle zorgverleners in een zorgketen meeneemt in de financiering, versterk je ieders betrokkenheid en stimuleer je de onderlinge verbinding. Dat komt de kwaliteit van de geleverde ketenzorg ten goede.”
Handen meer aan het bed
De zorg heeft dringend behoefte aan meer handen aan het bed. Boormans haalt hiervoor de verhouding tussen het aantal bedden en adviseurs en de verhouding tussen het aantal bedden en verpleegkundigen aan, respectievelijk 1 op 2 en 1 op 4. Volgens Boormans verliest de zorg handen aan het bed, doordat zorgverleners – verpleegkundigen in het bijzonder – hun functie fysiek en mentaal zwaar vinden en na verloop van tijd overstappen naar een managementfunctie. “Dat kun je tegengaan door hybride functies in te richten, waarbij patiëntenzorg wordt afgewisseld met dagen voor management- of leidinggevende taken. Zo behoud je personeel.”
Daarnaast zijn zorgverleners veel tijd kwijt aan administratieve taken en registraties, waardoor hun ‘bedtijd’ afneemt. Uit een enquête van de FMS en VVAA onder ruim 3.000 artsen bleek dat 94% van de respondenten het werk minder prettig vond door de administratieve lasten. Boormans: “Er zijn veel maatregelen ingesteld om de kwaliteit van zorg te borgen, waardoor we steeds meer moeten registreren. Daarin zijn we te ver doorgeslagen.” Als voorbeeld noemt hij de decubitusscore. “Alle verpleegafdelingen zijn verplicht decubitus te scoren, omdat je dat kunt voorkomen met wisselligging. Maar op afdelingen waar alleen korte opnames van een of twee dagen zijn, is het risico op decubitus verwaarloosbaar en is registratie daarvan onzinnig. Toch moet men daar ook op decubitus scoren. Ik denk dat we kritischer moeten zijn op verplichte registraties.”
Verbetering van het elektronisch patiëntendossier (EPD) kan de registratielast verminderen. Uniform registreren maakt het mogelijk gegevens voor verschillende doeleinden te gebruiken. “Momenteel kan dat niet, omdat gegevens vaak in vrije tekstvelden worden ingevoerd. Daar wordt wel aan gewerkt, dus dat is positief.” De registratielast kan ook omlaag door meer te vertrouwen op de expertise van zorgprofessionals. “Geef hun meer autonomie en flexibiliteit. Dan kun je met minder controles en minder administrateurs die al die controles moeten uitvoeren toe. Natuurlijk gaat er wel eens wat mis, maar dat is echt eerder uitzondering dan regel.”
Marktwerking werkt niet
De hoogleraar is kritisch op marktwerking in de zorg. “Marktwerking in de zorg werkt niet”, stelt hij. “De zorg is meer gebaat bij een samenwerkingsmodel dan bij het huidige concurrentiemodel dat gebaseerd is op het afrekenen van verrichtingen. Maar het huidige model houdt zichzelf in stand. Als ik tegen mijn staf zeg dat we bepaalde operaties in dagbehandeling gaan uitvoeren, omdat die niet meer in klinische opname nodig zijn, dan zakt onze omzet en krijgen we volgend jaar minder budget toegekend. Zo blijven we elkaar gevangenhouden in een systeem. We moeten afstappen van het najagen van productiedoelen en alleen zinnige zorg gaan leveren. De beroepsbeoefenaars hebben daar ook een verantwoordelijkheid in.” Tot veel omzetverlies hoeft dat overigens niet te leiden. “Met het toenemende aantal patiënten en het afnemende aantal zorgverleners blijven er voldoende patiënten over voor wie een interventie noodzakelijk is.”
Minder onzinnige zorg
Alleen zinnige zorg leveren, betekent minder onzinnige zorg leveren. Boormans’ onderzoeksafdeling houdt zich daarom bezig met het opsporen van zorg die achterwege kan blijven, met als voorbeeld de ontwikkeling van de Prostaatwijzer. “Met de Prostaatwijzer kan een huisarts of uroloog met relatief simpele parameters een risicostratificatie maken voor de kans op aanwezigheid van agressieve prostaatkanker. Bij eventuele ‘slapende’ prostaatkankers die geen behandeling behoeven kan verder onderzoek achterwege blijven. We zetten dus echt in op de-escalatie van zorg.”
De onderzoekers kijken ook naar duurzaamheid van zorg. Zij vergelijken bijvoorbeeld twee behandelingen bij blaaskanker: robotchirurgie en chemoradiatie. “Tot nu toe werden alleen de kans op genezing en mogelijke bijwerkingen van deze behandelingen vergeleken. Daarin bleken zij gelijkwaardig. Momenteel onderzoeken we wat beide behandelingen kosten aan capaciteit, personeel en disposables en wat de CO2-uitstoot is. Op basis van de resultaten kun je in de toekomst misschien besluiten om een van de twee behandelingen niet meer te doen.”
Schuld en schaamte
In het laatste deel van zijn redevoering beziet de hoogleraar de humane kant van zorg en leiderschap. Dan gaat het om de omgang met collega’s, waarvoor hij teruggaat naar een voorval uit het begin van zijn loopbaan. Hij maakte destijds een fout, een gemiste diagnose, waardoor een jongen van 17 jaar een van zijn zaadballen verloor. Zijn supervisor sprak in een gesprek met de patiënt, diens ouders en Boormans van een fout die ‘wij’ (de artsen) hadden gemaakt en niet ‘hij’ (Boormans). Boormans: “Ik voelde me daardoor gesteund. Ik was schuldig aan wat er gebeurd was, maar ik schaamde me niet, doordat mijn supervisor in de we-vorm sprak. In een team is het belangrijk dat je elkaar kunt aanspreken, zonder dat iemand zich hoeft te schamen.”
Als leidinggevende ziet hij daarin ook een rol voor zichzelf. Voor goede, efficiënte zorg is verbinding tussen collega’s nodig en dus een goede sfeer op de werkvloer. “Dat vraagt om scherp te zijn op remmende krachten, zoals cynisme. Die moet je beantwoorden met empathie.” Die empathie moet er ook zijn voor de patiënt. “Toon empathie en geen sympathie. Sympathie zet mensen op afstand en geeft disconnectie; bij empathie voel je mee en dat geeft connectie”, aldus Boormans. Dus ook hier verbinding, net als in de rest van het urologisch universum.
Dr. Marijke van Oosten, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2024 vol 15 nummer 2