Uit de in 2021 gepubliceerde resultaten van de CheckMate 577-studie bleek dat adjuvante behandeling met nivolumab versus placebo geassocieerd was met een significant betere ziektevrije overleving bij patiënten met een resectabel carcinoom van de slokdarm- of slokdarm-maagovergang. Resultaten van de algehele overleving ontbreken echter tot op heden, wat resulteerde in een negatief advies van de NVMO-commissie BOM. Nu blijkt uit een real-worldstudie dat nivolumab in de Nederlandse populatie wel degelijk geassocieerd is met een significant betere algehele overleving. Onderzoeker dr. Rob Verhoeven (Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en Amsterdam UMC) vertelt over deze studie.
Patiënten met een resectabel carcinoom van de slokdarm of slokdarm-maagovergang (GEJ) worden standaard behandeld met neoadjuvante chemo-radiotherapie en chirurgie.1 Door de positieve resultaten van de CheckMate 577-studie werd deze behandeling sinds 2022 gevolgd door een adjuvante behandeling met nivolumab. In deze internationale, gerandomiseerde fase 3-studie wordt de uitkomst onderzocht van adjuvante behandeling met nivolumab versus placebo bij patiënten met stadium II-III-oesofagus- of -GEJ-carcinoom die eerder waren behandeld met neoadjuvante chemo-radiotherapie en resectie, maar geen complete pathologische respons en schone snijranden hadden.
“Uit de primaire resultaten bleek dat de adjuvante behandeling met nivolumab (n=532) vergeleken met placebo (n=262) geassocieerd was met een significant betere ziektevrije overleving (DFS), de primaire uitkomstmaat van de studie.2 De mediane DFS was 22,4 maanden met nivolumab versus 11,0 maanden met placebo (HR 0,69; 96,4% BI 0,56-0,86; p<0,001)”, aldus Rob Verhoeven. Verder werd de adjuvante behandeling met nivolumab over het algemeen goed verdragen. Bijwerkingen van graad 3 of 4 die volgens de onderzoekers verband hielden met nivolumab of placebo kwamen voor bij respectievelijk 13 en 6% van de patiënten. Wegens bijwerkingen werd de behandeling met nivolumab gestopt bij 9% van de patiënten en kreeg 3% van de patiënten geen placebo meer.
cieBOM
In mei 2023 paste de NVMO-commissie ter Beoordeling van Oncologische Middelen (cieBOM) de PASKWIL-criteria aan en werden drie indicaties herbeoordeeld, waaronder adjuvant nivolumab bij oesofagus- of GEJ-carcinoom.3 Omdat er tot op heden geen resultaten werden gepubliceerd van de algehele overleving (OS) in de CheckMate 577-studie, veranderde het cieBOM-advies voor adjuvant nivolumab bij de herbeoordeling van (voorlopig) positief in negatief. Wel gaf de cieBOM aan dat nivolumab opnieuw zal worden beoordeeld als de OS-resultaten gepubliceerd zijn. Verhoeven: “Door het nieuwe advies is nivolumab sinds 1 januari 2024 niet meer beschikbaar voor nieuwe patiënten met resectabel oesofagus- of GEJ-carcinoom. Patiënten die al met nivolumab waren gestart, mochten deze behandeling wel afmaken.”
Real-worldstudie
Omdat de cieBOM een negatief advies uitbracht vanwege het ontbreken van OS-resultaten, besloten Verhoeven en collega’s van verschillende centra om de impact van nivolumab op de OS in de Nederlandse populatie te onderzoeken.
“Hiervoor gebruikten we uit de Nederlandse Kankerregistratie van IKNL de gegevens van patiënten die zo goed mogelijk overeenkwamen met de populatie van de CheckMate 577-studie én de populatie waarvoor het uiteindelijke EMA-label was afgegeven. Dit hield in dat in onze real-worldstudie, net als in het EMA-label, ook patiënten met positieve snijvlakken (R1) werden geïncludeerd. In de studie maakten we twee patiëntengroepen: patiënten die met adjuvant nivolumab waren behandeld en een controlegroep van vlak voor de periode waarin nivolumab beschikbaar was, waardoor de overige zorg zeer vergelijkbaar was. Bovendien werden beide groepen op elkaar afgestemd met propensity score trimming and matching. De OS werd bepaald vanaf het moment dat de adjuvante behandeling met nivolumab gestart werd dan wel bij de controlepatiënten logischerwijs gestart zou kunnen worden”, vertelt Verhoeven.
Vergelijkbare groepen
In totaal werden in zowel de nivolumabgroep als de controlegroep van de real-worldstudie 311 patiënten geïncludeerd.4 Verhoeven: “Uit een vergelijking van beide groepen bleek dat er tussen de patiënten- en tumorkenmerken en ook de uitvoering en uitkomst van de neoadjuvante chemo-radiotherapie en resectie geen significante verschillen waren.”
De gemiddelde leeftijd was 66 jaar, ruim 80% van de patiënten was man en 68% had vóór de neoadjuvante chemo-radiotherapie een WHO-performance status van 0. Van de tumoren had 84% een distale of onbekende locatie, 55% een differentiatiegraad 1-2 en 47% een ypT3-status. De patiënten kregen vrijwel allemaal vijf cycli carboplatine en paclitaxel, radiotherapie in een dosis van 41,4 Gy en 87% van de patiënten had een R0-status na resectie. 87% van de patiënten ondervond geen postoperatieve complicaties van graad 3 of 4.
Significant betere OS
“Na een mediane follow-up van veertien maanden bleek uit de resultaten dat de behandeling mét versus zonder adjuvant nivolumab geassocieerd was met een significant betere OS (HR 0,71; 95% BI 0,52-0,98; p=0,033)”, aldus Verhoeven. Na zes, twaalf en achttien maanden was de OS respectievelijk 92,8% in de nivolumabgroep versus 91,3% in de controlegroep, 85,3 versus 80,0% en 77,9 versus 70,3%.
“We hebben deze resultaten ter informatie aan verschillende partijen, waaronder de cieBOM en de patiëntenvereniging SPKS, gestuurd. Het is echter moeilijk in te schatten welke impact ze zullen hebben op de behandeling van patiënten met resectabel oesofagus- of GEJ-carcinoom in Nederland. Het is uiteraard aan de cieBOM om voor die populatie de meerwaarde van adjuvant nivolumab te beoordelen. In de tussentijd onderzoeken wij in een andere real-worldstudie de uitkomst van eerstelijnsbehandeling met nivolumab in combinatie met chemotherapie bij patiënten met HER2-negatief, lokaal gevorderd of gemetastaseerd adenocarcinoom van de maag, GEJ of oesofagus. Ook zullen we ons in het ENDURAnCE-project richten op de impact van nivolumab op de kwaliteit van leven bij patiënten met resectabel of gevorderd oesofaguscarcinoom”, besluit Verhoeven.
Referenties
1. Richtlijn Oesofaguscarcinoom. Te raadplegen via richtlijnendatabase.nl/richtlijn/oesofaguscarcinoom/startpagina_-_oesofaguscarcinoom.html
2. Kelly RJ, et al. N Engl J Med 2021;384:1191-203.
3. Q&A herbeoordeling nieuwe oncologische middelen. Te raadplegen via www.nvmo.org/wp-content/uploads/2023/10/QA-herbeoordeling-nieuwe-oncologische-middelen.pdf
4. Verhoeven RH, et al. Ann Oncol 2024;35(suppl_1):S162-204.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2024 vol 15 nummer 5