De Nederlandse FaMRIsc-studie vergeleek MRI met mammografie als screeningsoptie bij vrouwen met een familiair risico op borstkanker. Tijdens het 17e Bossche Mamma Congres presenteerde dr. Madeleine Tilanus (Erasmus MC, Rotterdam) de uitkomsten.
Zo’n 15% van alle mammacarcinomen treedt op bij vrouwen in wier familie borstkanker in verhoogde mate voorkomt, zonder dat er een onderliggende genetische oorzaak - in de vorm van een BRCA1-, BRCA2-, of TP53-mutatie - kan worden gevonden. De naaste, vrouwelijke familieleden van deze vrouwen lopen een verhoogd risico een mammacarcinoom te ontwikkelen, ook al voor het vijftigste levensjaar. Om die reden krijgen zij het advies zich al op relatief jonge leeftijd regelmatig te laten onderzoeken op de aanwezigheid van borsttumoren. Daarbij is onduidelijk wat de beste manier van screenen is: MRI en/of mammografie. Als gevolg daarvan bestaan er wereldwijd verschillende richtlijnen voor screening van vrouwen met een familiaire belasting voor borstkanker. De huidige Nederlandse richtlijn adviseert screening met MRI momenteel alleen bij vrouwen met een door een BRCA1-, BRCA2- of TP53-mutatie verhoogd risico op borstkanker.
FaMRIsc
Studies van de afgelopen jaren hebben aangetoond dat toevoegen van MRI aan mammografie de vroege opsporing van borstkanker bij jonge vrouwen met een familiaire (of genetische) belasting verbetert. Hoe groot het effect is van MRI als screeningsmethode is echter onduidelijk. Om hierin inzicht te krijgen is de Nederlandse FaMRIsc-studie opgezet. “Dit is wereldwijd de eerste gerandomiseerde studie die MRI-screening vergelijkt met mammografie”, vertelt Madeleine Tilanus. In de studie - waaraan twaalf Nederlandse ziekenhuizen meededen - zijn 1.354 vrouwen (30-55 jaar, cumulatief risico op borstkanker >20%, geen BRCA1-, BRCA2- of TP53-mutatie, geen eerdere diagnose van invasief mammacarcinoom) gerandomiseerd naar screening met jaarlijks mammografie en klinisch onderzoek (volgens de Nederlandse richtlijn) versus screening met jaarlijks MRI, klinisch onderzoek en om het jaar mammografie.
Vroegere opsporing
Na gemiddeld 4,3 screeningsronden waren er bij de vrouwen in de MRI-arm veertig carcinomen gedetecteerd (24 invasief) tegenover vijftien carcinomen (acht invasief) in de mammografiearm (p=0,002). “Belangrijk daarbij is dat de carcinomen in de MRI-groep gemiddeld significant kleiner waren dan die in de mammografiearm”, merkt Tilanus op. “De mediane omvang bedroeg 9 mm bij de vrouwen in de MRI-arm versus 17 mm bij de vrouwen in de mammografiearm. De invasieve carcinomen die gevonden werden in de MRI-arm gingen bovendien minder vaak gepaard met positieve okselklieren dan die in de mammografiearm: 17% tegenover 63%. Dit wijst erop dat screenen met MRI de tumoren in een vroeger stadium opspoort dan screenen met mammografie.”
Dit effect kwam nog sterker naar voren in de vervolgronde van de screening. Van de tumoren gevonden in de MRI-arm was een van 25 (4%) stadium T2 of hoger en waren er twee van de achttien (11%) klierpositief, tegenover twee van vijftien (13%) tumoren stadium T2 of hoger en vijf van de acht (63%) klierpositief in de mammografiearm. Tilanus: “Overlevingsdata in deze studie ontbreken nog, maar op grond van andere studies mag verwacht worden dat deze gunstigere tumorkarakteristieken zich zullen vertalen in een betere overleving. Bovendien vermindert de vroegere opsporing de noodzaak tot chemotherapie.”
Fout-positieve bevindingen
Keerzijde van het gebruik van MRI als screeningsinstrument is dat MRI-screening meer fout-positieve resultaten oplevert, en daardoor een lagere specificiteit heeft in vergelijking met mammografie. Bij de vrouwen in de MRI-arm werd tijdens de gehele studie 449 keer een fout-positieve diagnose gesteld tegenover 267 keer bij de vrouwen in de mammografiearm. Dit leidde 149 keer tot een biopsie in de MRI-groep, tegen 54 keer in de mammografiegroep.
“Daarbij is het wel zo dat een derde van de fout-positieve diagnoses in de MRI-arm het gevolg was van bevindingen van de mammografie en het klinische onderzoek dat ook werd uitgevoerd bij de vrouwen in MRI-arm”, nuanceert Tilanus deze bevinding. “De mammografie detecteerde in de MRI-arm in totaal drie invasieve carcinomen die niet door MRI waren opgemerkt.”
De FaMRIsc-studie onderzocht ten slotte ook de invloed van de densiteit van het borstweefsel op de specificiteit van de screening. “De specificiteit van zowel screening met MRI als screening met mammografie neemt af naarmate de densiteit van het borstweefsel toeneemt. Met name bij de vrouwen met de hoogste densiteit van het borstweefsel treden de meeste fout-positieve MRI-bevindingen op.”
Vroegere ontdekking
Op basis van de bevindingen van de FaMRIsc-studie concludeert Tilanus dat jaarlijkse MRI-screening bij vrouwen met een familiair verhoogd risico op borstkanker leidt tot een klinisch relevante vroegere ontdekking van mammacarcinoom. De vroegere detectie is het sterkst in de drie laagste-densiteitscategorieën. Mammografie als aanvulling op MRI-screening kan minder frequent of zelfs helemaal niet worden toegepast.
Daags voor de start van het Bossche Mamma Congres zijn de resultaten van de FaMRIsc-studie online gepubliceerd in Lancet Oncology.1
Referentie
1. Saadatmand S, et al. Lancet Oncol. 2019 Jun 17. pii: S1470-2045(19)30275-X. doi: 10.1016/S1470-2045(19)30275-X. [Epub ahead of print]
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2019 vol 10 nummer 4