Bij patiënten met gevorderd adenocarcinoom van de maag of gastro-oesofageale overgang zorgt toevoeging van atezolizumab aan FLOT-chemotherapie voor meer pathologische regressie en verlaging van het tumorstadium. Het sterkste effect was zichtbaar bij patiënten met hoge PD-L1-expressie of MSI-hoog. Tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting presenteerde dr. Salah-Eddin Al-Batran (Frankfurt, Duitsland) de interimanalyse van de DANTE/FLOT8-studie, waarin atezolizumab wordt toegevoegd aan perioperatieve FLOT-chemotherapie bij patiënten met resectabel adenocarcinoom van de maag en gastro-oesofageale overgang.
Perioperatieve FLOT-chemotherapie is de standaard bij adenocarcinoom van de maag of gastro-oesofageale overgang (GEJ). Bij lokaal gevorderde tumoren zijn de uitkomsten echter nog steeds slecht, met een vijfjaarsoverleving van ongeveer 50%. Checkpointremming liet veelbelovende resultaten zien bij gevorderde gastro-oesofageale kanker. In de DANTE/FLOT8-studie wordt de toevoeging van atezolizumab aan perioperatieve FLOT-chemotherapie onderzocht bij patiënten met resectabel adenocarcinoom van de maag en GEJ.
In deze gerandomiseerde fase 2-studie werden 295 patiënten 1:1 gerandomiseerd tussen arm A en arm B.1 In arm A werd perioperatieve FLOT-chemotherapie gecombineerd met atezolizumab, gevolgd door acht cycli atezolizumab als onderhoudstherapie. In arm B kregen de patiënten alleen perioperatieve FLOT-chemotherapie. In beide armen waren de patiëntkarakteristieken vergelijkbaar. Ongeveer drie kwart van de patiënten had grote tumoren (T3/T4), en ongeveer 80% had positieve lymfeklieren. Ruim de helft had een PD-L1 combined positive score (CPS) ≥1, en bij ongeveer 8% was sprake van hoge microsatellietinstabiliteit (MSI-hoog).
Meer pathologische regressie
Tussen beide armen zagen de onderzoekers geen verschil in bijwerkingen van graad 3-4, serieuze bijwerkingen of bijwerkingen met fatale uitkomst. Ook het aantal postoperatieve complicaties en de chirurgische mortaliteit waren vergelijkbaar. In beide armen vonden bij bijna alle patiënten (96%/95%) R0-resecties plaats.
Bij patiënten die behandeld werden met FLOT + atezolizumab bleek na de operatie de tumor vaker compleet geslonken te zijn (pT0): 23% in arm A en 15% in arm B. Ook waren meer patiënten klier-negatief (pN0): 69% in arm A versus 54% in arm B. FLOT + atezolizumab zorgde ook vaker voor verkleining van de tumor. Postoperatief had in arm A 61% van de patiënten kleine tumoren (pT0-T2) en 35% grote tumoren (pT3-T4), in arm B was dat respectievelijk 48% en 48%. “Het percentage patiënten met hoge pathologische regressie (TRG1a/b volgens Becker) was 10% hoger in de FLOT + atezolizumab-arm, en verbeterde van 39% met FLOT tot 49% met FLOT + atezolizumab. Bij de patiënten met hoge PD-L1-expressie (CPS ≥10) vertoonde in de FLOT-arm 39% hoge pathologische regressie, maar dit steeg tot 67% in de FLOT + atezolizumab-arm, een verschil van bijna 30%”, meldde Salah-Eddin Al-Batran. Ook de patiënten met een MSI-hoge tumor vertoonden vaker hoge pathologische regressie in arm A dan in arm B (75% versus 47%), maar dit betrof kleine aantallen.
“Perioperatief FLOT plus atezolizumab is haalbaar en veilig. De toevoeging van atezolizumab leidde tot meer downstaging (verlaging van het tumorstadium), en toonde een gunstig effect op de pathologische regressie, dat uitgesprokener lijkt te zijn bij hoge PD-L1-expressie en MSI-hoog”, aldus Al-Batran. “Deze resultaten rechtvaardigen de transitie naar een fase 3-studie.”
Referentie
1. Al-Batran S, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 4003.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2022 vol 7 nummer 2
Commentaar prof. dr. Hanneke van Laarhoven, internist-oncoloog, Amsterdam UMC
Tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting werden de resultaten van de K-Umbrella GC-studie gepresenteerd.1 Mijns inziens een heel mooie studie die helaas de primaire uitkomstmaat niet gehaald heeft. In deze studie werden patiënten 1:4 gerandomiseerd naar de standaardbehandeling of een biomarkergedreven behandeling. Hierbij waren drie opties mogelijk: doelgerichte behandeling voor patiënten met een PTEN-mutatie, doelgerichte behandeling voor patiënten met EGFR-overexpressie en immunotherapie voor patiënten met EBV-positieve, PD-L1-positieve of MSI-high tumoren. De primaire uitkomstmaat was de progressievrije overleving. Deze was echter vergelijkbaar tussen de groep die de biomarkergedreven behandeling ontving en de groep die de standaardbehandeling kreeg. Maar de patiënten die behandeld werden met nivolumab leken het wel iets beter te doen. Dat laat volgens mij zien dat het zeker zinvol kan zijn om patiënten op basis van biomarkers te selecteren. Deze negatieve studie is voor mij dan ook geen reden om het biomarkergedreven onderzoek te staken. Integendeel: we moeten juist veel meer moeite steken in het identificeren van goede predictieve biomarkers voor de werkzaamheid van behandelingen.
In de DANTE-studie werd atezolizumab toegevoegd aan een perioperatieve behandeling met FLOT bij patiënten met resectabel adenocarcinoom van de maag en gastro-oesofageale overgang.2 Tijdens het ASCO-congres werden de interimresultaten van deze studie gepresenteerd. Daaruit bleek dat in de totale studiepopulatie het percentage complete pathologische responsen toenam met ongeveer 10%. De vraag is of zich dat uiteindelijk zal vertalen naar een overlevingsvoordeel voor de hele groep. Als we specifiek kijken naar de patiënten met een hoge PD-L1-score of MSI-high tumoren, dan bleek er een toename van het percentage pathologisch complete respons van ongeveer 30% te zijn. Dit zou wel een overlevingsvoordeel kunnen opleveren. Een belangrijk punt is dat 47% van de patiënten met MSI-high tumoren in de controlegroep een complete of bijna complete pathologische respons behaalde. In tegenstelling tot wat wel gedacht wordt, lijkt het dus zinvol om deze patiënten chemotherapie te geven.
Een andere interessante studie was de SEQUENCE-studie.3 Patiënten met gemetastaseerd pancreascarcinoom werden in deze studie gerandomiseerd naar een eerstelijnsbehandeling met nab-paclitaxel/gemcitabine, zoals we in Nederland ook kunnen geven, of nab-paclitaxel/gemcitabine direct gevolgd door FOLFOX. Het doel van de studie was een percentage algehele overleving (OS) na een jaar van 50% of hoger. Dat is gelukt. Het mediane eenjaars-OS-percentage was 55,3% in de experimentele arm. Dat is een mooi resultaat. Maar in Nederland geven we standaard meestal FOLFIRINOX als eerstelijnsbehandeling. Zouden de patiënten die we in Nederland nu met FOLFIRINOX behandelen meer baat hebben bij een behandeling met nab-paclitaxel/gemcitabine direct gevolgd door FOLFOX? Dat is helaas niet onderzocht. Maar het idee van het sequentieel geven van verschillende regimes in eerste behandellijn kan wel eens een belangrijke stap vooruit zijn, omdat een aanzienlijk deel van de patiënten met pancreascarcinoom niet aan de tweede behandellijn toekomt.
Referenties
1. Rha SY, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 4001.
2. Al-Batran S, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 4003.
3. Carrato A, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 4022.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt prof. dr. Hanneke van Laarhoven naast bovenstaande studies ook de fase 2-HERB-studie bij het galwegcarcinoom, de fase 2-PRINCE-studie naar de eerstelijnsbehandeling van gemetastaseerd pancreascarcinoom met sotigalimab en/of nivolumab met chemotherapie, de APACaP-studie naar de invloed van bewegen op de uitkomsten van patiënten met pancreascarcinoom, en de nog lopende Nederlandse AuspiCiOus-studie, een studie voor patiënten met gemetastaseerd, MSI-high slokdarm/maagcarcinoom, waarvan een poster gepresenteerd werd. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts