Behandeling met capecitabine is geassocieerd met een relatief hoge incidentie van hand-voetsyndroom. Tijdens ECCO2017 presenteerde drs. Robert Jan Kwakman, arts-onderzoeker bij het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, de resultaten van de gerandomiseerde fase 3-SALTO-studie. Deze laten zien dat behandeling met de fluoropyrimidine S-1 resulteert in een lagere incidentie van hand-voetsyndroom en over het algemeen beter wordt getolereerd dan capecitabine bij patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom. Wel komt graad 3-anorexie vaker voor bij S-1.
Capecitabine is een standaardbehandeling bij patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom (mCRC). Hoewel capecitabine over het algemeen een gunstiger toxiciteitsprofiel heeft dan intraveneus 5-fluoro-uracil, is deze orale fluoropyrimidine geassocieerd met een aanzienlijke incidentie van het hand-voetsyndroom (HFS).1
S-1 is een orale, vierdegeneratiefluoropyrimidine die bij Aziatische patiënten een lagere HFS-incidentie geeft dan capecitabine.2 Daarentegen is de combinatie van S-1 en oxaliplatine vergeleken met capecitabine en oxaliplatine geassocieerd met een hogere incidentie van hematologische en gastro-intestinale bijwerkingen.3
SALTO-studie
In de gerandomiseerde fase 3-SALTO-studie onderzocht de Dutch Colorectal Cancer Group onder leiding van prof. dr. Kees Punt, hoogleraar Medische Oncologie in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, de toxiciteit en de werkzaamheid van S-1 versus capecitabine als eerstelijnsbehandeling bij patiënten met mCRC. Toevoeging van bevacizumab werd in beide studiearmen toegestaan. De primaire uitkomstmaat van de studie was de totale HFS-incidentie zoals beoordeeld door de behandelaars. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de incidentie van graad 3-HFS zoals beoordeeld door behandelaars, de totale en graad 3-incidentie van HFS zoals beoordeeld door de patiënten, het responspercentage en de progressievrije en algemene overleving (PFS en OS).
Minder hand-voetsyndroom
In totaal werden 80 patiënten gerandomiseerd naar de S-1-arm en 81 naar de capecitabinearm.4 Beide armen waren goed in balans op het gebied van onder andere leeftijd, fysieke kenmerken en behandeling met bevacizumab. “De totale HFS-incidentie, zoals beoordeeld door zowel de behandelaars als de patiënten, was significant lager in de S-1-arm dan in de capecitabinearm (behandelaars: 45% versus 73%; p=0,0005; patiënten: 58% versus 84%; p=0,004). Ook kwam graad 3-HFS minder vaak voor in de S-1-arm dan in de capecitabinearm (behandelaars: 4% versus 21%; p=0,003; patiënten: 5% versus 18%; p=0,05). De mediane tijd tot het ontstaan van graad 2- en 3-HFS was significant korter in de capecitabinearm: twee maanden tegenover drie maanden in de S-1-arm”, aldus onderzoeker Robert Jan Kwakman.
Minder dosisreducties
Wat betreft de totale incidentie van bijwerkingen van graad 3 of hoger werd er tussen beide studiearmen geen significant verschil gevonden. Wel werd anorexie van graad 3 significant vaker geconstateerd in de S-1-arm dan in de capecitabinearm (13% versus 3%; p=0,03). Kwakman: “Verder werd de dosis van capecitabine significant vaker verlaagd dan die van S-1: bij respectievelijk 69% en 41% van de patiënten (p=0,0008). Dit resulteerde in een lagere mediane relatieve dosisintensiteit in de capecitabinearm vergeleken met de S-1-arm (89% versus 95%; p=0,035). Bij deze doses werd S-1 dus beter getolereerd dan capecitabine.” Tussen beide studiearmen werd geen significant verschil gevonden in de mediane PFS en de OS na twaalf en achttien maanden.
Referenties
1. Cassidy J, et al. Ann Oncol 2002;13:566-75.
2. Kwakman JJ, et al. Expert Opin Pharmacother 2016;17:1351-61.
3. Hong YS, et al. Lancet Oncol 2012;13:1125-32.
4. Kwakman JJ, et al. ECCO 2017; abstract 2BA.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2017 vol 8 nummer 2