Goed eten is belangrijk om ingrijpende kankerbehandelingen te kunnen verdragen. Dat klinkt logisch, maar het tegendeel lijkt het geval. Juist vasten en dieetrestricties lijken een betere respons te geven op behandelingen zoals chemotherapie. Prof. dr. Jan Hoeijmakers, hoogleraar Moleculaire Genetica in het Erasmus MC, Rotterdam, over baanbrekend Nederlands onderzoek.
“Kijk, zie je die twee muizen?” Jan Hoeijmakers laat een filmpje zien van twee proefdiermuizen die door ingrepen in hun DNA snel verouderen. “De muizen zijn op dezelfde dag geboren en genetisch identiek. De ene muis kan onbeperkt eten, de andere muis is vanaf week zeven na de geboorte op dieet gezet. Moet je eens kijken: de muis die alles mag eten, schokt en waggelt, kan zijn evenwicht niet bewaren, is neurologisch ernstig aangedaan. De muis die op dieet staat, is uiterst levendig, kan nog alles. En dat alleen door een verschil in de hoeveelheid eten.”
Hoeijmakers is enthousiast over recente voedingsinzichten bij de behandeling van kanker. Zo blijkt uit een studie van de Leidse onderzoeksgroep van Hanno Pijl, oktober 2015 online gepubliceerd in BMC Cancer (zie Kader), dat dieetrestrictie of korte tijd vasten (short-term fasting; STF) bij de behandeling van borstkankerpatiënten, de lichamelijke schade door chemotherapie duidelijk vermindert. “Het is een studie met dertien patiënten. Zeven aten één dag voor en na de chemokuur niets. De andere zes konden eten zoveel ze wilden. Vervolgens keken de onderzoekers naar enkele parameters, zoals het aantal erytrocyten en trombocyten. Dat aantal neemt af door de chemotherapie. Bij de zeven STF-patiënten zien we echter een significante verbetering van deze parameters, vergeleken met de zes patiënten die normaal te eten hadden.”
Reparatiefabriekjes
De onderzoekers keken ook naar de reparatiefabriekjes in de cellen van de patiënten. Deze repareren de DNA-schade die het gevolg is van de chemotherapie. “Dat kun je zien, want je kunt de fabriekjes tellen als oplichtende puntjes onder de microscoop. Bij de zes controlepatiënten werden de fabriekjes actiever, een half uur na de chemotherapie, dan bij de STF-patiënten. Die laatsten hebben dus minder DNA-beschadigingen. Want hoe minder DNA-schade er is, hoe minder fabriekjes je ziet onder de microscoop.”
De STF heeft geen effect op de gevoeligheid van de tumor op de chemotherapie. “De tumor trekt zich niets aan van het vasten, omdat die een geheel ander metabolisme heeft. Maar de STF-patiënten kunnen de chemotherapie vermoedelijk wel beter en langer verdragen, omdat ze er minder last van hebben. En ook het herstel na de chemotherapie verloopt waarschijnlijk sneller, omdat er minder beschadigingen zijn. Dat betekent dat je de tumor langer kunt raken en mogelijk ook hogere doseringen chemotherapie kunt geven.”
De uitkomst van de studie komt overeen met de bevindingen van de onderzoeksgroep van Hoeijmakers zelf. “We doen onderzoek naar DNA-beschadigingen. Die spelen een belangrijke rol bij zowel het ontstaan van kanker als lichamelijke verouderingsprocessen. We doen daarvoor veel proefdieronderzoek bij muizen. Zo hebben we in het laboratorium muizen verkregen met hetzelfde aangeboren reparatiedefect als bij sommige zeldzame kinderziekten voorkomt. Deze kinderen kunnen DNA-beschadigingen in hun lichaam niet repareren. Zij groeien niet en worden meestal niet ouder dan tien tot twaalf jaar.”
Betere overleving
Wanneer je bij de zwakke muizen met een reparatiedefect tijdelijk de bloedtoevoer naar de nier onderbreekt, blijken ze daar beter tegen te kunnen dan gezonde muizen. “Je zou precies het tegenovergestelde verwachten. Dat komt doordat zij hun energie meer richten op de bescherming en onderhoud van hun lichaam, dan op groei. De groeihormoonas en de insulinegroeifactoras worden bij deze muizen onderdrukt. Het antioxidantsysteem dat het lichaam beschermt, wordt daarentegen sterker aangezet. Deze muizen gebruiken hun energie kortom niet om te groeien, maar om zich beter te verdedigen.”
Datzelfde mechanisme doet zich voor als je gezonde muizen te weinig te eten geeft, vervolgt Hoeijmakers. “Dat is de link met dieetrestrictie. Als je muizen 70% geeft van wat ze normaal eten, dan gebruiken ze dat weinige eten niet om te groeien, maar om zichzelf beter te verdedigen. Dieetrestrictie vertraagt de groei en daarmee de veroudering. Je leeft dan langer. Dat is in studies al aangetoond bij hamsters, in bakkersgist, bij wormen, bij fruitvliegen, zelfs bij resusapen. Ik weet zeker dat dat bij alle organismen het geval is.”
Dat dieetrestrictie tot betere overleving leidt, heeft Hoeijmakers inmiddels in meerdere proefdierstudies kunnen aantonen. “Gezonde muizen op dieet kunnen ook veel beter tegen het tijdelijk afsluiten van de bloedtoevoer naar lever of nier dan dezelfde muizen die onbeperkt kunnen eten. Dat geldt ook voor muizen die je twee of drie dagen voor de operatie laat vasten. Je zou denken: die muizen zijn heel mager, ze hebben honger en dan krijgen ze ook nog eens zo’n operatie, dat gaat niet goed. Maar alle muizen overleven het. En na de operatie gaan ze meteen eten. Terwijl de muizen die onbeperkt konden eten, zich na de operatie zo miserabel voelen, dat ze geen zin hebben om te eten.”
Gezonder oud worden
Voor Hoeijmakers betekenen deze onderzoeksuitkomsten, dat onze visie over de rol van voeding bij patiënten die een operatie ondergaan, aan het kantelen is. “Ons advies is nu: u moet goed eten, zodat u zichzelf beter kunt beschermen. Maar in de toekomst zullen we patiënten die een zware operatie ondergaan, adviseren om zoveel mogelijk te vasten of in ieder geval minder te eten. Het lichaam doet dan meer aan onderhoud en minder aan groei. Dieetrestrictie beschermt je tegen invasieve behandelingen. Ik hoop trouwens dat we ooit een stofje zullen vinden dat – net zoals een dieet – het lichaam prikkelt om meer in te zetten op onderhoud, en minder op groei. Want het is niet makkelijk om je aan dieetvoorschriften te houden. Al veronderstel ik dat ernstig zieke patiënten daarvoor beter te motiveren zijn dan gezonde personen.”
Meer aandacht voor onderhoud en minder voor groei, helpt ook om langer gezond te leven, vervolgt Hoeijmakers. “Het leidt tot minder hart- en vaatziekten, minder diabetes, minder kanker en minder neurodegeneratieve ziekten zoals Alzheimer. Dat zijn chronische en slopende ziekten, die gepaard gaan met verlies van kwaliteit van leven en hoge kosten voor de gezondheidszorg. Willen we daar iets aan doen, dan moeten we onderzoeken hoe mensen gezonder oud kunnen worden. Dieetrestrictie speelt daarbij een belangrijke rol.”
Somber
Ondertussen heeft Hoeijmakers nog duizenden onderzoeksvragen. Zo zou hij graag meer onderzoek doen naar wat gezonde voeding is, voeding dus waarmee we gezond oud kunnen worden. “We weten daar vrijwel niets vanaf. We zien weliswaar de ene voedingstrend na de andere, maar hard bewijs ontbreekt. Meer onderzoek is nodig.”
Plannen genoeg dus, maar helaas voert Nederland een beleid dat desastreus is voor fundamenteel onderzoek, constateert hij. “Ik ben somber over de toekomst van het fundamenteel onderzoek in Nederland. Ik krijg meer onderzoeksgeld uit de Verenigde Staten dan uit ons eigen land. En ook in Duitsland is veel meer geld voor fundamenteel onderzoek. Ik ga vermoedelijk ook een deel van ons onderzoek uitvoeren in een onderzoeksinstituut in Keulen. Dat betekent niet dat ik mijn mensen in Rotterdam in de steek laat, maar ik wil wel een deel van mijn onderzoek in Duitsland gaan doen. We staan aan het begin van een revolutie in het kanker- en verouderingsonderzoek, maar er is onvoldoende geld. Nederland laat kansen liggen.”
Drs. M. van Dijk, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2015 vol 6 nummer 6
Kader
De effecten van STF op de tolerantie voor adjuvante chemotherapie bij HER2-negatieve borstkankerpatiënten
Preklinisch bewijs toonde reeds aan dat short-term fasting (STF) gezonde cellen beschermt tegen de bijwerkingen van chemotherapie. Bovendien maakt het kankercellen ontvankelijker voor behandeling. In de pilotstudie van de Leidse onderzoeksgroep van dr. Hanno Pijl is de geschiktheid van STF onderzocht op betere verdraagbaarheid van de chemotherapie bij een homogene groep patiënten met vroege borstkanker.
De dertien geselecteerde patiënten hadden HER2-negatieve, stadium II/III-borstkanker. De vrouwen die (neo)adjuvante TAC (docetaxel/doxorubicine/cyclofosfamide) kregen, werden gerandomiseerd in twee onderzoeksarmen. Zeven patiënten werden geïncludeerd in de STF-arm. Zij aten niets, 24 uur voor en na aanvang van de chemotherapie. De zes andere patiënten aten volgens de richtlijnen voor gezonde voeding.
De uitkomst van de studie is dat STF goed wordt verdragen. Het aantal erytrocyten en trombocyten ligt zeven dagen na start van de behandeling significant hoger bij de STF-groep dan bij de niet-STF-groep. De spiegel van y-H2AX, de reparatiefabriekjes in de cellen die de DNA-schade herstellen, neemt dertig minuten na de chemotherapie significant toe bij de niet-STF-patiënten. Bij de STF-patiënten is dat niet het geval.
De conclusie is dat STF gedurende chemotherapie goed wordt verdragen. Daarnaast vermindert het de hematologische toxiciteit van TAC bij HER2-negatieve borstkankerpatiënten. Ook draagt STF bij aan een sneller herstel van de DNA-schade.
Meer onderzoek, met meer geïncludeerde patiënten en over een langere periode, is nodig om meer inzicht te verkrijgen in de positieve effecten van STF gedurende chemotherapie.
Referentie
1. De Groot S, et al. BMC Cancer 2015;15:652.