Aandacht voor medische communicatie is er volop, maar de taal zelf blijft daarbij een onderschoven kindje. “Welke woorden en formuleringen gebruik je in welke situatie voor welk publiek? Het is opmerkelijk hoe weinig aandacht daarvoor is”, vindt dr. Frans Meijman. Hij was huisarts, werd later hoogleraar Medische publiekscommunicatie en is hoofddocent bij de afdeling Huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde aan het Amsterdam UMC, locatie VUmc. Samen met Annelies Bakker, coördinator Voorlichting bij het Epilepsiefonds, schreef Meijman het boek Medische mensentaal.
Het boek Medische mensentaal is geen kookboek, waarschuwt Frans Meijman.1 “Dat wilden we eerst wel, want kant-en-klare recepten zijn natuurlijk fijn voor medische professionals en voor het onderwijs. Maar dat bleek toch een aantal bruggen te ver. Het is onmogelijk om algemene richtlijnen te formuleren; daarvoor bestaat er te veel diversiteit aan doelgroepen, situaties en communicatiemiddelen.” Maar er zijn toch wel algemene adviezen, zoals ‘houd het kort’ en ‘vermijd jargon’? “Zelfs daar valt wel wat op af te dingen”, meent Meijman. “Kort formuleren is op zich prima, je wilt mensen tenslotte niet vermoeien met te veel informatie. Maar geschreven jip-en-janneketaal bevat bijvoorbeeld geen verbindingswoorden zoals ‘maar’, ‘dus’ en ‘want’. Het is gebleken dat mensen met een lage taalvaardigheid tekst zonder verbindingswoorden juist minder goed begrijpen. In dat geval kun je dus beter wat uitvoeriger zijn.”
Ook het vermijden van jargon is niet altijd raadzaam. “Meestal zal een patiënt nog wel wat langer rondlopen met zijn aandoening, tenzij het om iets kortstondigs gaat als een verstuikte enkel. Dan hoef je iemand echt niet lastig te vallen met termen als distorsie of luxatie. Maar een patiënt met kanker help je juist door hem een deel van het jargon te leren. Veel termen zal hij namelijk later in het traject steeds tegenkomen. Bovendien helpt die kennis hem in de communicatie met lotgenoten en ook als hij informatie zoekt op internet. Vergelijk het met iemand die naar Frankrijk gaat: je moet weten wat een baguette is als je je bij de bakker niet wilt laten afschepen met een flûte of een petit pain.”
Verondersteld begrip
Aan de andere kant kan het gebruik van medische termen ook tot onduidelijkheid leiden. Juist termen die iedereen wel kent, en die de dokter dus durft te gebruiken, begrijpt lang niet iedereen namelijk op dezelfde manier. Bijvoorbeeld een chronische aandoening: sommige mensen denken dat chronisch ‘ernstig’ betekent, of ‘niet te behandelen’. En een positieve testuitslag of een progressief verloop klinkt voor veel mensen als goed nieuws.
Maar niet alleen de terminologie is een probleem, merkt Meijman op. “Men veronderstelt dat bepaalde medische voorkennis behoort tot de algemene ontwikkeling, met name bij hoogopgeleiden. Maar weet en snapt iedereen zomaar hoe het mechanisme van hoge bloeddruk werkt? Of wat het verschil is tussen de slokdarm en de luchtpijp op een gestileerd plaatje?” Statistiek is ook niet voor iedereen eenvoudig. Er is een kans van één op dertig dat de kanker terug zal komen - is dat hoog of laag? “Het kan helpen om de uitleg in een breder kader te plaatsen, of juist als persoonsgerichte inschatting te formuleren: in uw geval lijkt me de kans het grootst dat u jarenlang vrij van kanker zult blijven”, tipt Meijman. “Daarbij moet je dan wel duidelijk maken dat het om een schatting gaat.”
Verhullend taalgebruik
Veel medische professionals zijn geneigd tot verhullend taalgebruik, weet Meijman. “’Ik zie een vlekje op de scan, dat moeten we even in de gaten houden’, zegt de arts dan. Wat betekent dat voor de patiënt? Of op de bijsluiter van een medicijn: ‘Pas op met autorijden’. Mag het dan wel of niet? Je kunt het beter concreet maken.” Het is daarnaast belangrijk om bij alle boodschappen te beginnen met de betekenis en consequenties voor de patiënt. “Dus niet eerst alle technische details van de scan opsommen. Zeg liever: ‘Goedemorgen, mevrouw De Jong. U moet helaas toch opnieuw behandeld worden.’ Daarna kun je gaan uitleggen waarom dat nodig is. De patiënt kan dan beter opletten, want anders zit die alleen maar in spanning te wachten tot het schot valt.”
Niet té direct
Maar hoewel verhullend taalgebruik vaak belemmerend werkt, kun je ook té direct zijn. “In Nederland is er een algemene tendens, met name in de vakgebieden die zich bezighouden met ernstige ziekten, om het ongelukkige nieuws klip-en-klaar te brengen”, vertelt Meijman. “Dat spoort met het algemene advies bij slechtnieuwsgesprekken om er niet te lang omheen te draaien, om niet te verdoezelen of verzachten. En de Nederlandse patiënt hééft ook graag duidelijkheid. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Zegt u me maar direct hoe het ervoor staat, hoe moeten we verder?’ Daarmee vraagt de patiënt zelf om een concrete en scherpe formulering. Maar toch… bij ernstige ziekten komen er altijd gevoelens bij kijken. Een keiharde mededeling heeft op iedereen een emotionele weerslag, ook al voorziet de patiënt dat misschien niet.”
Wat Meijman maar wil zeggen: formuleer niet verdoezelend, maar gebruik geen onnodig harde termen. “C’est le ton qui fait la musique. Je kunt dezelfde boodschap ook op een zachtere manier brengen.” Waardoor de patiënt nog hoop kan houden? “Hoop is inderdaad belangrijk, al is die nog zo irrationeel. Voor artsen is het misschien een verleidelijke benadering om die hoop helemaal de grond in te boren als er geen kans meer is op genezing, maar is dat wel acceptabel? Natuurlijk moet je geen valse hoop geven, dat is weer wat anders. Maar ik vind het bijna onmenselijk om iemand keihard mee te delen dat er ‘helemaal geen hoop meer is’. In andere landen voeren ze slechtnieuwsgesprekken omfloerster, met omtrekkende bewegingen.”
Hoe te verbeteren?
Als er dan geen algemene richtlijnen bestaan, hoe kun je dan je communicatie met patiënten verbeteren? “De eerste stap is bewustwording”, antwoordt Meijman. “Wees je bewust van de werking én uitwerking van je formulering en peil of de patiënt je begrepen heeft, of de boodschap juist is overgekomen. Vervolgens helpt het enorm om geconfronteerd te worden met je eigen mooie én minder mooie praktijk. Patiënten hebben er vaak geen bezwaar tegen als je gesprekken opneemt met je telefoon om ervan te leren. Nog mooier is het als je met collega’s van verschillende disciplines en ervaringsdeskundigen kunt reflecteren op je eigen taalgebruik. Uiteraard in een veilige omgeving.”
Meijman wijst op de mogelijkheid van spiegelbijeenkomsten, waar zorgverleners samen met (ex-)patiënten en mantelzorgers geanonimiseerde tekstfragmenten kunnen bespreken. “Artsen kunnen hiervoor accreditatiepunten krijgen, zeker in de oncologie. Het moeten dan wel gestructureerde sessies zijn, met een deskundige op het gebied van taal en communicatie over gezondheid en ziekte.”
Zelf is Meijman samen met Annelies Bakker bezig om een netwerk te creëren om onder meer dit soort deskundigheidsbevordering van de grond te krijgen. “Aandacht voor taal en terminologie schittert in de beoordelingen meestal door afwezigheid, maar ik vind het een essentieel onderdeel van de kwaliteit van zorg.”
Referentie
1. Meijman, F en Bakker, A. (2018). Medische mensentaal. Utrecht, Nederland: De Tijdstroom.
Dr. Diana de Veld, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2019 vol 10 nummer 2