De overleving van vrouwen met ductaal carcinoom in situ (DCIS) is – na een borstsparende operatie eventueel gevolgd door radiotherapie – zeer hoog. DCIS is een heterogene aandoening. De vraag is daarom of meer maatwerk mogelijk is, zoals het achterwege laten van een behandeling bij laaggradige DCIS. De LORD-studie gaat dit uitzoeken. Tijdens het 14e Bossche Mamma Congres vond de aftrap van de studie plaats.
DCIS heet bij het algemene publiek – en bij de patiëntenverenigingen – ook wel een voorstadium van borstkanker of een zeer vroeg en goed behandelbaar stadium van borstkanker. “Het gebruik van de term kanker hierbij leidt ertoe dat vrouwen het risico dat DCIS uitmondt in invasieve borstkanker of zelfs uitzaait veel hoger inschatten dan het werkelijke risico”, vertelt radiotherapeut-oncoloog dr. Nina Bijker (Academisch Medisch Centrum, Amsterdam), waarbij zij verwijst naar een Amerikaans onderzoek uit 2013.1 Wat mogelijk ook bijdraagt aan die perceptie is dat na de diagnose DCIS meestal een uitgebreide behandeling – chirurgie, radiotherapie en (in veel landen) hormoontherapie – volgt, net als bij ‘echte’ borstkanker.
Mogelijke overbehandeling
De overleving is – mede door die behandelingen? – zeer goed, laat Bijker zien. “De overleving na tien jaar bedraagt 98,5%. Bij vrouwen die behandeld zijn wegens DCIS zijn cardiovasculaire ziekten en andere maligne aandoeningen veel frequenter voorkomende doodsoorzaken dan borstkanker.” Dat roept de vraag op of er momenteel niet sprake is van overbehandeling bij (een deel van de) vrouwen met DCIS. Die vraag is met name van belang aangezien het aantal diagnoses DCIS de afgelopen 25 jaar sterk is gestegen als gevolg van het landelijk bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Bijker: “Net als invasieve borstkanker is DCIS een heterogene ziekte. Het is dus interessant om na te gaan of er bij DCIS verschillende risicogroepen zijn te onderscheiden op grond waarvan je de zwaarte van de behandeling kunt aanpassen. Bijvoorbeeld de radiotherapie achterwege laten. Of misschien wel de hele behandeling achterwege laten en overstappen op active surveillance.”
Meer maatwerk
Dat laatste is de hypothese van de LORD-studie (LOw Risk with DCIS). “Hierin includeren we 1.240 vrouwen met laaggradig DCIS”, legt projectleider patholoog dr. Jelle Wesseling (Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam) uit. “De vrouwen worden 1:1 gerandomiseerd naar de standaardbehandeling, dat wil zeggen chirurgie en eventueel radiotherapie, of active surveillance. Dat laatste betekent dat ze geen behandeling krijgen, maar wel jaarlijks een controle op eventuele groei van de afwijking op het mammogram. Zo nodig volgt dan alsnog een behandeling. We volgen alle deelnemers tien jaar lang. De uitkomstmaat van de studie is het percentage ipsilaterale invasieve borstkanker in beide groepen.”
Een tweede studie die als doel heeft meer maatwerk mogelijk te maken bij de behandeling van DCIS is de nog te starten DCISSOR-studie (DCIS: Surgery Only and Omission Radiotherapy), een fase 2-studie. Bijker: “Deze studie is bedoeld voor vrouwen met DCIS graad 2 of 3 bij wie borstsparende chirurgie (met voldoende vrije marges) heeft plaatsgevonden. Bij deze vrouwen zal met hun genexpressieprofiel in de Oncotype DX een DCIS-score worden vastgesteld. Met deze score kun je vrouwen indelen in drie groepen wat betreft het risico op een DCIS-recidief of een invasief recidief. In de DCISSOR-studie zullen we bij vrouwen met laag risico op een recidief op basis van de Oncotype DX-score de adjuvante radiotherapie achterwege laten. Bij een hoog of gemiddeld risico krijgen de vrouwen wel adjuvante radiotherapie.”
Referentie
1. Ruddy KJ, et al. Oncologist 2013;18:362-8
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 4