Een matig of hoog niveau van lichamelijke inspanning verlengt de algehele overleving van patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom in vergelijking met weinig lichamelijke inspanning. Dat is de belangrijkste uitkomst van een onderzoek, uitgevoerd door drs. Karel Smit, arts-onderzoeker bij het Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht, en een aantal collega’s. Het onderzoek werd uitgevoerd in het Prospectief Landelijk CRC (PLCRC)-cohort.
Dat een actieve leefstijl met veel lichamelijke activiteit gunstig is voor de overleving van patiënten met colorectaal carcinoom (CRC) in stadium I-III was al langer bekend. Of dit ook geldt voor patiënten met uitgezaaide CRC (mCRC) was tot nu toe minder duidelijk, hoewel er aanwijzingen zijn dat er ook in dit ziektestadium een positieve associatie tussen een hoog niveau van lichamelijke activiteit en overleving is. Dit leidde Karel Smit en meer dan veertig collega’s ertoe om de beschikbare gegevens te analyseren van een grote groep patiënten met mCRC uit een lopend prospectief, observationeel, Nederlands cohort. De principal investigators van alle aan dit onderzoek deelnemende centra hebben actief bijgedragen aan de publicatie van de uitkomsten in het tijdschrift Cancers.1
Onderzoeksplatform PLCRC
PLCRC biedt een landelijk platform voor onderzoek naar darmkanker, met deelname door 63 centra en inmiddels bijna 14.000 darmkankerpatiënten. Na inclusie worden patiëntgegevens die van belang zijn voor onderzoek in PLCRC verzameld. Patiënten die daarvoor toestemming hebben gegeven, kunnen benaderd worden met gezondheidsgerelateerde vragenlijsten in het kader van onderzoek.
Smit: “We hebben voor ons onderzoek gebruikgemaakt van deze al bestaande infrastructuur en patiënten in PLCRC met een diagnose mCRC de gevalideerde SQUASH-vragenlijst toegestuurd. SQUASH staat voor Short Questionnaire to Assess Health-enhancing physical activity; het is een vragenlijst die gemaakt is om lichamelijke activiteit te meten en te bepalen of men voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. SQUASH meet de frequentie, duur en intensiteit van vier soorten activiteiten: woon-werkverkeer, huishoudelijke activiteiten, activiteiten op het werk, en activiteiten die worden uitgevoerd in de vrije tijd, deze laatste opgedeeld in klussen/tuinieren en sporten.” Patiënten werd gevraagd een ‘normale week’ in de periode van zestig dagen vóór tot zestig dagen ná hun mCRC-diagnose te scoren in SQUASH. 306 patiënten deden dit; 293 vragenlijsten waren volledig ingevuld en vormden de basis voor het onderzoek, samen met de corresponderende klinische data uit de Nederlandse Kankerregistratie.
SQUASH-scores en MET-uren
De onderzoekers kwantificeerden de intensiteit van de lichamelijke activiteit in de vorm van MET-uren per week. MET staat voor ‘metabool equivalent’, de hoeveelheid energie die een bepaalde lichamelijke inspanning kost. Eén MET staat gelijk aan de verbruikte hoeveelheid energie in de rusttoestand. Smit legt uit hoe je van SQUASH-scores naar MET-uren per week komt: “Voor elke vorm van lichamelijke activiteit kun je in de zogenoemde Ainsworth-lijst het overeenkomstige aantal MET-eenheden vinden. Bijvoorbeeld een uur wandelen komt overeen met drie MET-uren, een uur voetballen met negen MET-uren. Door het aantal MET-eenheden voor alle activiteiten in de week van de SQUASH-vragenlijst op te tellen, kwamen we voor iedere deelnemer tot zijn of haar aantal MET-uren per week.”
Voor de hele studiepopulatie kwam dit uit op mediaan negentig MET-uren per week. Smit vervolgt: “De studiepopulatie hebben we vervolgens op basis van MET-uren per week opgedeeld in drie tertielen: één met weinig, één met matige en één met veel lichamelijke activiteit. Voor de verdere analyse diende het tertiel met weinig lichamelijke activiteit als referentie voor de beide andere tertielen.”
Overlevingswinst
Na een mediane follow-up van 18,8 maanden voor de hele studiepopulatie was duidelijk dat patiënten met matige of veel lichamelijke activiteit een aanzienlijk betere overleving hadden dan patiënten met weinig lichamelijke activiteit. In Tabel 1 zijn onder andere de hazard ratios (HR’s) voor de sterfte per tertiel MET-uren per week weergegeven. Smit concludeert hieruit: “Deze uitkomsten laten zien dat het sterfterisico in de tertielen met matige of veel lichamelijke activiteit zo’n 50% lager lag dan in het referentietertiel met weinig lichamelijke activiteit.”
Behalve op basis van het aantal MET-uren hebben de onderzoekers hun data ook geanalyseerd op basis van wel of geen adherentie van patiënten aan de internationale richtlijn voor bewegen voor patiënten met en na kanker. Deze richtlijn beveelt aerobe inspanning gedurende minimaal 150 minuten per week en minstens tweemaal per week spier- en botversterkende activiteiten aan. Deze aanbeveling is volgens Smit het makkelijkst te vertalen naar adviezen voor de praktijk. Zoals de resultaten in Tabel 1 laten zien, hadden patiënten die voldeden aan deze richtlijn een significant overlevingsvoordeel in vergelijking met degenen die dit niet deden, al was de HR hier kleiner dan voor MET-uren.
Is meer ook beter?
Smit denkt dat de huidige uitkomsten, maar ook die van andere onderzoekers, aangeven dat matige lichamelijke activiteit toereikend is om een goed effect op de overleving te realiseren. Verder verhogen van de lichamelijke activiteit naar het hoge niveau voegt daar waarschijnlijk minder aan toe, zoals geïllustreerd wordt door de vergelijkbare HR’s voor het aantal MET-uren in Tabel 1.
Biologische verklaring
Smit en collega’s kunnen meerdere verklaringen bedenken voor de gevonden gunstige associatie tussen lichamelijke activiteit en overleving. Tot de mogelijke verklaringen behoren verbetering van de cardiorespiratoire conditie, het tegengaan van verslechtering van de WHO performance status en het mede hierdoor beter kunnen verdragen van systemische behandelingen in de actievere groepen.
In hun artikel geven Smit et al. aan dat in hun onderzoek patiënten in de tertielen met matige en veel lichamelijke activiteit na hun eerste mCRC-diagnose in totaal langer met systemische therapie werden behandeld dan de patiënten in het tertiel met weinig lichamelijke activiteit, namelijk mediaan respectievelijk 223 en 215 dagen versus 169 dagen. Smit besluit: “We zijn van plan verder onderzoek te doen langs deze lijn met herhaaldelijke meting van lichamelijke activiteit in de tijd en met meer gedetailleerde analyses van de (veranderende) systemische behandeling.”
Referentie
1. Smit KC, et al. Cancers 2022;14:1001.
Dr. Marinus Lobbezoo, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2022 vol 13 nummer 4