11 februari 2016 hield prof. dr. Menno Vriens, hoogleraar Endocriene oncologische chirurgie in Utrecht, zijn oratie over innovatie in de neuro-endocriene oncologische chirurgie. Die chirurgie kan het beste plaatsvinden vanuit multidisciplinaire expertiseteams, stelt hij.
‘Endovatie’, dat is het kernwoord uit de oratie van Vriens. “Ja, dat woord bestond nog niet”, lacht hij. “Het is een neologisme, door mijzelf bedacht. Het staat voor innovatie in de neuro-endocriene oncologische chirurgie.”
De leerstoel van Vriens is de eerste in zijn soort in Nederland. “Dit is een speerpunt van het UMC Utrecht. De neuro-endocriene chirurgie heeft in ons academisch ziekenhuis al jaren een bijzondere plaats. Mijn voorgangers, prof. dr. Theo van Vroonhoven en prof. dr. Inne Borel Rinkes, hebben bijvoorbeeld minimaal invasieve technieken ontwikkeld voor de chirurgie van bijschildklier en bijnier. Op hun expertise bouw ik voort.”
Zo werkt Vriens aan de innovatie van minimaal invasieve, robotgestuurde operaties van schild- en alvleeskliertumoren. “De kracht van gerobotiseerde chirurgie is dat je uiterst nauwkeurig kunt opereren, met minimale schade aan het gezonde omliggende weefsel. Bovendien leidt deze chirurgie tot sneller herstel.”
Centralisatie van zorg
De chirurgie van neuro-endocriene tumoren (NET) is voornamelijk een academische aangelegenheid, vervolgt Vriens. “Dit is zo specialistisch dat het binnen de chirurgie een aparte niche is geworden. Het is niet iets wat je er als chirurg even bij doet, daarvoor zijn de diagnostiek en behandeling van NET te complex. We praten ook over zeldzame aandoeningen. We zien jaarlijks 600 nieuwe patiënten met NET, en evenzoveel nieuwe patiënten met schildklierkanker. Dat zijn kleine getallen.”
Om de kwaliteit van de diagnostiek en behandeling van NET te waarborgen, heeft het ministerie van VWS vijf expertisecentra aangewezen: UMC Utrecht/Antoni van Leeuwenhoek (Amsterdam), UMC Groningen, Erasmus MC (Rotterdam), Academisch Medisch Centrum (Amsterdam) en het Máxima Medisch Centrum in Veldhoven.
Vriens is van harte voorstander van centralisatie van zorg voor deze zeldzame aandoeningen. “Je kunt dan in een multidisciplinair expertiseteam een op maat gesneden behandelplan voor individuele patiënten opstellen. De tijd van one size fits all is voorbij, daarvoor zijn de individuele verschillen te groot. Bovendien voorkom je daarmee vertraging in de behandeling. Voorheen gebeurde het wel dat er een patiënt met malaiseklachten in het algemeen ziekenhuis werd opgenomen, en de behandelend arts niet wist wat er aan de hand was. Pas maanden later bleek dan dat het een neuro-endocriene tumor betrof. Met kenniscentra kunnen we dat delay voorkomen. Door snellere diagnoses beogen we ook metastaseringen van de tumor te voorkomen. Juist die leiden tot mortaliteit.”
MEN1 en MEN2
De individuele verschillen tussen NET-patiënten ontstaan mede doordat er zowel genetisch als niet-genetisch veroorzaakte neuro-endocriene tumoren zijn. “Bij 5 tot 10% van alle patiënten met NET ligt er een genetische oorzaak aan ten grondslag. Een voorbeeld hiervan is het MEN-syndroom (multipele endocriene neoplasie). Dat syndroom, dat twee vormen kent: MEN1 en MEN2, heeft onze grote wetenschappelijke interesse. We willen bijvoorbeeld weten waarom mensen in sommige MEN-families al op hun 18de een tumor krijgen, terwijl dat bij andere MEN-families pas jaren later gebeurt. We willen kortom het genetisch profiel van deze patiënten ontrafelen. Als dat lukt, kunnen we ook risicoprofielen opstellen. We kunnen patiënten daarmee voorspellen hoe groot de kans is dat ze op een bepaalde leeftijd een bijschild- of alvleeskliertumor krijgen.”
Het UMC Utrecht kan dit onderzoek doen omdat het een database beheert met gegevens van 95% van alle MEN1-patiënten in Nederland. “Dat is een database waarin alle academische centra participeren, de Dutch MEN1-studygroup (DMSG). We hebben daarmee de grootste ongeselecteerde populatie MEN-patiënten wereldwijd, zo’n 350 patiënten. Dat zijn data, zoals scans en laboratoriumwaarden, die veelal zijn verzameld over een periode van tien tot twintig jaar. Zolang zijn veel van deze patiënten al in behandeling.“
Het onderzoek levert al resultaat op. Zo blijkt uit deze longitudinale dataverzameling dat vrouwen met een MEN-mutatie drie keer zoveel risico lopen op borstkanker als andere vrouwen. “We schrijven daarom nu een mondiaal advies over de leeftijd waarop deze vrouwen volgens ons gescreend zouden moeten worden op borstkanker. Dat zou bij hen eerder moeten gebeuren dan bij vrouwen uit de algemene populatie.”
Leven lang leren
De oratie van Vriens ging niet alleen over neuro-endocriene tumoren. Als regionaal opleider chirurgie besprak hij ook het belang van een leven lang doorleren. Niet alleen voor chirurgen, maar ook voor andere medisch specialisten. “In de Verenigde Staten heeft veertig procent van alle artsen een burn-out of heeft een burn-out gehad. Dat komt mede doordat ze zich na hun opleiding niet verder hebben ontwikkeld. Het is vreemd: je doet de opleiding geneeskunde en daarna een opleiding tot medisch specialist. Maar daarna is er weinig tot geen stimulans om je verder te ontwikkelen. En sta je vervolgens tot je pensioen dertig jaar dezelfde operaties te doen. Dat is jammer, want ook dan kun je nog van alles leren, en kwaliteiten van jezelf ontdekken. Wie weet schuilt er wel een excellente ziekenhuismanager in je, en heb je dat nooit geweten.”
Dé manier om je als medisch specialist verder te ontwikkelen, is elkaar verhalen te vertellen, stelt Vriens. “Stel dat ik als chirurg met een assistent in opleiding op de OK sta bij een complexe casus. Dan kan ik hem of haar vertellen over mijn eerdere ervaringen met vergelijkbare casuïstiek. Daar leert mijn jongere collega van. Door op die manier onze klinische ervaringen met elkaar te delen, kunnen we elkaar betere dokters maken. We doen dat te weinig. We kijken te weinig bij elkaar in de keuken, stimuleren elkaar onvoldoende. Terwijl dat je werk als arts juist verrijkt. En meer dan dat: onze patiëntenzorg wordt er beter van. En daar draait uiteindelijk alles om.”
Drs. Michel van Dijk, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 2