Sinds 1 april jl. is prof. dr. André Knottnerus, hoogleraar Huisartsgeneeskunde aan de Universiteit Maastricht, voorzitter van de KWF Adviesraad. Deze nieuwe, deels nog aan te stellen adviesraad heeft als doel KWF Kankerbestrijding gevraagd en ongevraagd te voorzien van (beleids)adviezen. De Adviesraad moet begin volgend jaar geheel operationeel zijn.
De komst van de KWF Adviesraad is het gevolg van het Programma Onderzoek en Implementatie dat KWF Kankerbestrijding vorig jaar lanceerde. De nieuwe manier van financieren, beoordelen en werken die daarmee gepaard gaat, vereiste één organisatiebrede adviesraad. “Dat betekent niet dat alles op de schop is gegaan wat betreft advies gevende gremia binnen KWF”, legt André Knottnerus uit. “Onder de Adviesraad vallen diverse reeds bestaande commissies, zoals de beoordelingscommissies Exploratie, en Ontwikkeling en Implementatie, de Patiëntenadviescommissie, de adviescommissie Minder Kanker, de adviescommissie Meer Genezen en de adviescommissie Betere Kwaliteit van Leven. Deze commissies blijven hun werk doen als voorheen. Daarnaast komt nu een Raad van Advies. Deze zal de directie van KWF gevraagd en ongevraagd gaan voorzien van algemeen strategische adviezen, daarbij mede leunend op de expertise van de genoemde advies- en beoordelingscommissies. We zijn nu bezig met het invullen van die Raad van Advies. Ik ga ervan uit dat begin 2018 alle leden van deze Raad van Advies benoemd zullen zijn en we operationeel zijn.”
Liefst proactief
Onbekend terrein is dit niet voor Knottnerus. Hij was immers voorzitter van de werkgroep van de Signaleringscommissie Kanker van KWF die in 2011 het rapport ‘Nazorg bij Kanker; de rol van de eerste lijn’ uitbracht. “Je zou de nieuwe adviesraad kunnen beschouwen als een signaleringcommissie”, vindt Knottnerus. “Maar dan met een bredere, strategische adviestaak, waarbij de adviesraad de directie van KWF zowel gevraagd als ongevraagd van adviezen kan voorzien. Daarbij zal meer dan bij de signaleringscommissies ingezet worden op compacte adviestrajecten, waardoor we ook sneller op belangrijke ontwikkelingen kunnen inspelen.” Ontwikkelingen op oncologisch gebied die aanleiding kunnen zijn tot het geven van een advies zijn er legio, constateert Knottnerus. “De behandeling van kanker verandert meer en meer van one size fits all naar personalized medicine, er komen nieuwe mogelijkheden om kanker in een vroeg stadium op te sporen, al dan niet via een bevolkingsonderzoek, en nieuwe behandelingen als immuun- en protonentherapie doen inmiddels hun intrede.
Daarnaast spelen kwesties als de betaalbaarheid van nieuwe oncologische geneesmiddelen en de behoefte aan effectievere preventie, inclusief een verdere krachtenbundeling tegen roken. Ook de organisatie van de oncologische zorg – wie doet wat op welk moment en waar? – blijft een thema dat in beweging blijft. Het is de taak van de Adviesraad al deze ontwikkelingen op de voet te volgen en er proactief mee bezig te zijn. Wat komt er, zowel op de korte als lange termijn, op ons af en wat betekent dit voor KWF, maar ook voor alle andere betrokkenen bij de oncologische zorg zoals patiënten, beroepsgroepen, politiek, de zorgverzekeraars, enzovoort. En wat betekenen die ontwikkelingen voor de samenleving als geheel? Hoe kan KWF Kankerbestrijding vervolgens het beste inspelen op die ontwikkelingen wat betreft wetenschappelijk onderzoek, beleidsbeïnvloeding, en natuurlijk het belang van de patiënt. Ik vind het een mooie uitdaging om hierbij steeds de enorme hoeveelheid expertise die beschikbaar is binnen alle geledingen van de Adviesraad te verenigen.”
Europese Unie
Ofschoon Knottnerus benadrukt dat hij niet nu al vooruit wil lopen op toekomstige adviezen van ‘zijn’ Adviesraad, is hij wel bereid zijn persoonlijke, bredere visie op het onderwerp dure geneesmiddelen te geven. “We moeten daarbij verder kijken dan alleen naar de kostenkwestie. Deze geneesmiddelen zijn ook een vorm van innovatie, ze leveren vaak kennis op die breder toepasbaar is. Daarbij vind ik dat het tegenhouden van effectieve geneesmiddelen omdat ze duur zijn geen goede strategie is. Het moet gaan om de vraag onder welke condities je deze geneesmiddelen wel bij de mensen kunt krijgen die er baat bij hebben. Dat is geen kwestie die je zo maar kunt overlaten aan de vrije markt. Alle betrokken partijen, dus zowel de industrie als de verzekeraars, de overheid en de beroepsgroep, moeten hierbij hun verantwoordelijkheid nemen en zich inzetten om eruit te komen. Uiteindelijk zal de industrie moeten zorgen dat nieuwe geneesmiddelen betaalbaar zijn. Immers, als nieuwe middelen niet terechtkomen bij de patiënten die er baat bij hebben, is het voor de industrie ook snel afgelopen. Daarbij moet je ook naar de lange termijn kijken. Het terugdringen van kanker en het verbeteren van de kwaliteit van leven van patiënten leveren de maatschappij uiteindelijk economische baten op. Ik ben daarbij van mening dat je deze discussie in Europees verband moet aangaan. Het maakt veel uit of je als Nederland met een farmaceut om tafel zit of als Europese Unie. Ik hoop dat ook de volgende minister van VWS zich gaat inzetten voor internationale samenwerking op dit gebied. De Adviesraad zal in de toekomst handreikingen kunnen doen hoe KWF zich in dit dossier kan opstellen. Onder andere door tijdig te signaleren welke effectieve maar dure geneesmiddelen eraan komen voor welke patiëntengroepen, en hoe hierop ingespeeld kan worden.”
Nazorg
Als hoogleraar Huisartsgeneeskunde én voormalig voorzitter van de werkgroep Nazorg bij kanker; de rol van de eerste lijn ligt de rol van de huisarts binnen de oncologische zorg Knottnerus natuurlijk na aan het hart. “Ik constateer dat de boodschap van het Signaleringsrapport goed is geland. Die luidde, kort samengevat: nazorg thuis en in de eerste lijn waar het kan. Het heeft geleid tot tal van initiatieven en onderzoeken van huisartsen samen met oncologen gericht op het concretiseren van de overdracht van nazorg naar de eerste lijn. Wat kan de eerste lijn bij welke patiënt en wanneer precies? Want de randvoorwaarden voor het verplaatsen van nazorg en nacontroles naar de eerste lijn moeten natuurlijk wel vervuld zijn. Er moeten goede afspraken gemaakt worden tussen de eerste en tweede lijn die in de standaarden en richtlijnen van de betrokken beroepsgroepen terechtkomen. Sterke betrokkenheid van de eerste lijn is noodzakelijk voor goede zorg. Nazorg is meer dan een technisch gebeuren. Het heeft ook te maken met het overwinnen van weerstanden, het omgaan met functioneel herstel en het inbedden van het doorgemaakt hebben van kanker in het dagelijks leven. Dat soort zaken kun je als patiënt vaak beter dicht bij huis, dus bij de huisarts, aankaarten dan bij de zorgverleners in de tweede lijn. Bovendien heeft de eerste lijn een goed overzicht over eventuele andere gezondheidsproblemen van kankerpatiënten, zoals diabetes of hart- en vaatziekten, en de sociale situatie van de patiënt. Ten slotte kan de taakverschuiving ook de druk op de tweede lijn verminderen en daarmee de oncologische zorg doelmatiger en effectiever maken.”
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2017 vol 8 nummer 5