Met de pensionering van prof. dr. ir. Koos van der Hoeven, internist-oncoloog in het Radboudumc te Nijmegen, neemt de medische oncologie afscheid van een van de collega’s die - via de beroepsvereniging NVMO en het oncologische samenwerkingsverband SONCOS - enorm veel voor het vak heeft betekend. En met niet aflatend enthousiasme bovendien: “Ik kan me geen dag herinneren dat ik niet met plezier naar mijn werk ging.”
De carrière van Koos van der Hoeven omspant niet alleen meerdere decennia, maar strekt zich uit over meerdere disciplines dan de oncologie alleen. Hij is ook waarnemend lid van de raad van bestuur van Ziekenhuis Amstelland (Amstelveen) geweest, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) en voorzitter van SONCOS. En o ja - hij vertelt het bijna achteloos, aan het einde van het gesprek - zijn eerste studie was biologie. Hij heeft daarin een eerstegraads onderwijsbevoegdheid en stond ook daadwerkelijk in het middelbaar onderwijs voor de klas tijdens zijn studie Geneeskunde.
Op zijn eerste werkkring als internist-oncoloog in het Ziekenhuis Amstelland van 1988 tot 2007 kijkt Van der Hoeven met veel genoegen terug. “Ik had een brede interesse en daar kon ik het vak in de volle breedte uitoefenen”, zegt hij. “Ik was een van de eersten van de nieuwe generatie die bij de vakgroep Interne geneeskunde aantrad en samen met de collega’s die snel volgden hebben we die vakgroep met nieuw elan opgebouwd. We zaten dicht bij het vuur van de grote ontwikkelingen in de medische oncologie, met het Antoni van Leeuwenhoek - waarvan we de afdeling Pathologie konden gebruiken - en het VUmc en Academisch Medisch Centrum om de hoek. Het was een uitdaging om onder de rook daarvan een aanbod neer te zetten waar de patiënt in een kleine setting toch goede zorg kon ontvangen. In samenwerking met de huisartsen, die ik goed kende, hebben we een enorme modernisering doorgevoerd. Tegenwoordig spreken we over zorgpaden, maar toen zeiden we gewoon: laat de patiënt maar morgen komen. We verrichtten gedegen diagnostisch onderzoek en liepen zo nodig bij wijze van spreken met de patiënt aan de hand naar de chirurg-oncoloog. Omdat ik het met die chirurgen goed kon vinden, hebben we daar mooie dingen kunnen doen.”
Nieuwe uitdaging
Van der Hoeven was vijftien jaar voorzitter van de medisch-ethische commissie in Ziekenhuis Amstelland, was vijf jaar stafvoorzitter, nam twee jaar bestuurstaken waar toen een bestuurder ziek was en promoveerde in 2004 op onderzoek naar de waarde van de PET-scan bij diagnostiek en behandeling van borstkanker.
“Dat was wel het moment waarop ik dacht: blijf ik hier of ga ik nog wat anders doen?”, zegt hij. “Ik kende inmiddels elke hoek van dat ziekenhuis.”
Een nieuwe uitdaging diende zich aan in de vorm van het toenmalige Medisch Centrum Alkmaar, nu onderdeel van de Noordwest Ziekenhuisgroep. In de maatschap Interne geneeskunde/MDL boterde het op dat moment niet zo, de opleiding Interne geneeskunde had bij de visitatie een negatief oordeel gekregen en er moest een nieuw opleidingsplan gemaakt worden.
“Een forse uitdaging, want het ziekenhuis had daarnaast ook de ambitie een groot oncologisch centrum te worden”, zegt hij. “Met dr. Frank Stam als nieuwe opleider werd de opleiding in ere hersteld. Voor de oncologie kregen we van het ziekenhuis de ruimte om casemanagers aan te stellen en multidisciplinair overleg op te zetten. Samen met internist-oncoloog dr. Carolien Smorenburg (nu Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam) heb ik er ook veel klinisch onderzoek kunnen doen.”
Hoogleraarschap in Leiden en Nijmegen
Vijf jaar later volgde een nieuwe uitdaging: de vraag of hij in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) te Leiden hoofd van de afdeling Medische oncologie én hoogleraar wilde worden. “Ik was er ambivalent over, maar voor zo’n functie word je niet zo vaak gevraagd”, zegt hij. Hij bleef er drie jaar. En gelet op het feit dat het LUMC een academisch centrum in een kleine stad was met twee grote ziekenhuizen in het nabijgelegen Den Haag richtte hij zich vooral op specialisatie. “Ik zag dat je daarmee toch verder kon komen. Bijvoorbeeld bij bot- en wekedelentumoren een toegewijd team van orthopeden, chirurgen, radiologen, pathologen, internist-oncologen, radiotherapeuten en verpleegkundig specialisten, dat maakte wel een verschil”, zegt hij. “Maar dit speelde zich wel af in een fase waarin voor de patiëntenzorg bij medische oncologie in het LUMC vrij weinig ruimte bestond en ook niet veel mogelijkheden werden geboden om dat te veranderen.
Daarom vond ik de uitnodiging van het Radboudumc om daar in 2015 hoofd van de afdeling Medische oncologie en in 2017 ook hoogleraar Medische oncologie te worden er één die ik niet kon negeren. Een groot ziekenhuis met een voor oncologische patiënten enorm groot verzorgingsgebied, dat sprak mij aan. Dankzij prof. dr. Carla van Herpen konden we op het gebied van zeldzame tumoren, en in het bijzonder speekselklierkanker, zelfs een unieke positie innemen in Nederland. Zelf kreeg ik meer ruimte voor patiëntenzorg. En hoewel de praktijk weerbarstig is, merk ik in de dagelijkse gang van zaken binnen het Radboudumc toch veel van de kernwaarden innovatie, persoonsgerichtheid, doelmatigheid en netwerkvorming.” In het Radboudumc is hij samen met de uroloog prof. dr. Peter Mulders voorzitter van het centrum voor oncologie. Tot juni 2018, het moment dat het Prinses Máxima Centrum in Utrecht openging, was hij in het Radboudumc waarnemend hoofd van de afdeling Kinderoncologie.
Volwaardig gesprekspartner
Tussen 2007 en 2012 was Van der Hoeven voorzitter van de NVMO. In die functie volgde hij dr. Aart van Bochove op, die al de basis had gelegd voor de vorming van SONCOS. “Toen ik in die functie aantrad, hadden al veel gesprekken plaatsgevonden met de verenigingen voor chirurgische en radiologische oncologie”, vertelde hij, “maar ik mocht degene zijn die met de voorzitters van die twee verenigingen naar de notaris ging om SONCOS op te richten. Een van de eerste dingen die we hebben opgepakt, was het schrijven van een normeringsrapport, want de zorgverzekeraars, de Inspectie en de Consumentenbond kwamen elk met andere eisen waaraan een oncologisch centrum moest voldoen. Gelukkig gingen de zorgverzekeraars en het ministerie van VWS akkoord met ons voorstel niet met nieuwe normen te komen totdat wij dat normeringsrapport presenteerden. Hierbij deden wij de belofte dat we het elk jaar zouden herzien. We vonden dat het een levend document moest worden, waarbij zich gaandeweg alle bij de oncologie betrokken specialismen zouden aansluiten.”
In het licht hiervan is de professionalisering van de NVMO, die ten tijde van Van der Hoevens voorzitterschap tot stand is gekomen, logisch. “We hebben het over taaie materie waarover veel moet worden vergaderd, in een veld waarin we ons wilden opstellen als volwaardige gesprekspartner van de zorgverzekeraars en het ministerie”, zegt hij. “Dat is door die professionalisering ook gelukt.”
Complexe materie
Vooral in de discussie over dure geneesmiddelen is de rol van de NVMO als volwaardig gesprekspartner in de loop der jaren heel belangrijk gebleken. De commissie ter Beoordeling van Oncologische Middelen (BOM) van de NVMO heeft een grote rol gespeeld in het beschikbaar krijgen voor de patiënt van geneesmiddelen als paclitaxel en trastuzumab. “Het is altijd het doel geweest van de commissie BOM om nieuwe geneesmiddelen zo snel mogelijk bij de patiënt te krijgen”, zegt Van der Hoeven.
In dit licht begrijpt hij ook de discussie die onlangs ontstond over de beslissing van de commissie om een negatief advies over nivolumab voor de behandeling van melanoom te verstrekken. “Het probleem is dat op dit moment nog onvoldoende bewijs is geleverd dat deze adjuvante therapie ook invloed heeft op de overleving van de betreffende patiënten”, zegt hij. “Wat we wel weten, is dat de behandeling kostbaar is en gepaard kan gaan met forse bijwerkingen die een grote invloed hebben op de kwaliteit van leven van de patiënt. En ondertussen is ook de dendritischecelvaccinatie in ontwikkeling, die veel minder toxisch is. Het is een uiterst complexe materie om beslissingen over te nemen. Patiënten willen echter geen kansen voor zichzelf verloren laten gaan. Daarom ben ik er wel voorstander van om de behandeling voorwaardelijk te vergoeden en hierop terug te komen als uit de studies zou blijken dat het toch niet tot overlevingswinst leidt.”
Daarin zal Van der Hoeven gezien zijn pensionering een minder zichtbare rol gaan spelen. “Er is nog veel te doen in de organisatie van de zorg en in wetenschappelijk onderzoek, maar er komt een punt waarop je je moet realiseren: dat ga ik niet meer doen”, zegt hij. “Ik neem wel zitting in de raad van toezicht van DICA, maar afgezien daarvan vind ik het wel een prettige gedachte dat mijn agenda vanaf nu minder gedomineerd wordt door werk. Ik heb werkelijk nooit een dag gehad dat ik niet met plezier naar mijn werk ging, maar van september tot juli naast het werk drie of vier avonden per week verplichtingen hebben, heb ik lang genoeg gedaan.”
Drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 6