Nadofaragene firadenovec is een mogelijke nieuwe behandeloptie voor patiënten met niet-spierinvasieve blaaskanker, stelt dr. Stephen Boorjian (Rochester, Verenigde Staten) in zijn presentatie tijdens het Genitourinary Cancers Symposium van de American Society of Clinical Oncology (ASCO-GU).1 Bij meer dan de helft van de patiënten met een carcinoma in situ werd een duurzame complete respons gezien.
De optimale behandeling voor patiënten met niet-spierinvasieve blaaskanker die niet reageren op BCG-therapie is nog niet duidelijk. “Hoewel de richtlijnen radicale cystectomie aanbevelen in deze setting, zijn veel patiënten niet in staat of niet bereid deze ingrijpende operatie te ondergaan”, zei Stephen Boorjian. “Een mogelijk nieuwe behandeloptie is nadofaragene firadenovec (recombinant adenovirus interferon-alfa met Syn3), elke drie maanden intravesicaal toegediend.” Uit een eerdere open-label fase 2-studie met dit middel bleek dat 35% van de patiënten na twaalf maanden vrij was van een hooggradig recidief.2 “Op basis van deze veelbelovende gegevens is een fase 3-studie opgezet.”1
Duurzame complete responsen
De primaire uitkomstmaat was het percentage patiënten met een carcinoma in situ (CIS) dat een complete respons (CR) bereikte. Secundaire uitkomstmaten waren de duur van de CR bij deze patiënten, alsmede het percentage patiënten met hooggradige papillaire ziekte dat vrij bleef van een recidief en de duur van deze respons. In totaal werden 157 patiënten geïncludeerd, waarvan er 151 deel uitmaakten van de effectiviteitspopulatie.
Van de CIS-patiënten behaalde 53,4% een CR na toediening van nadofaragene firadenovec. “Interessant was dat al deze CR’s binnen drie maanden werden bereikt”, zei Boorjian. Van het cohort patiënten met papillaire ziekte bleek dat na drie maanden 72,9% vrij was van een hooggradig recidief. Na twaalf maanden was 24,3% van de CIS-patiënten vrij van een hooggradig recidief en 43,8% van de patiënten met papillaire ziekte, waarmee de algehele hooggradig-recidiefvrije overleving na twaalf maanden 30,5% betrof. Wanneer specifiek gekeken werd naar de duur van de respons bij patiënten met een CR bleek dat bijna de helft van de CIS-patiënten met een CR (45,5%) na twaalf maanden vrij was van een hooggradig recidief. Dit was het geval bij 60% van de patiënten met papillaire ziekte en een CR. In totaal trad bij 5% van de patiënten progressie naar spierinvasieve ziekte op gedurende de behandeling.
De behandeling met nadofaragene firadenovec werd volgens Boorjian goed verdragen. Bij 2% van de patiënten trad een ernstige bijwerking op en ook bij ongeveer 2% moest de behandeling gestaakt worden wegens bijwerkingen. Het grootste deel van de bijwerkingen betrof irritatie bij het ledigen van de blaas.
Boorjian concludeerde dat behandeling met nadofaragene firadenovec bij bijna 60% van de patiënten (53,4% voor CIS en 72,9% voor papillaire ziekte) leidde tot een CR die bovendien gedurende langere tijd aanhield. “Hiermee is dit een veelbelovende optie voor patiënten met niet-spierinvasieve blaaskanker die eerder niet reageerden op BCG.”
Referenties
1. Boorjian SA, et al. ASCO-GU 2020; abstr 442.
2. Shore ND, et al. J Clin Oncol 2017;35:3410-16.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2020 vol 11 nummer 2
Commentaar prof. dr. Theo de Reijke, uroloog, Amsterdam UMC, locatie AMC
Patiënten met een niet-spierinvasief urotheelcarcinoom van de blaas die niet reageren op eerdere BCG-therapie hebben een hoog risico op progressie naar een spierinvasieve tumor dan wel metastasen. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken naar de reden waarom patiënten ‘niet reageren’ op intravesicale instillaties met BCG. Konden de patiënten de BCG-instillaties niet vervolgen in verband met bijwerkingen (BCG-intolerant), ontwikkelden ze snel een hooggradig recidief (BCG-refractair), een recidief binnen twaalf maanden na beëindigen van de BCG-therapie (BCG-unresponsive) of een recidief na afloop van de BCG-onderhoudstherapie (BCG-relapsing)? Dit onderscheid is belangrijk, omdat de kans dat een patiënt reageert op een tweede lijn intravesicale behandeling samen kan hangen met het type recidief na BCG.
Verschillende tweedelijnstherapieën worden de laatste jaren getest en de studie van Boorjian et al. met nadofaragene firadenovec (een recombinant adenovirus interferon-alfa met Syn3) laat hoopgevende resultaten zien. Zij maakten echter geen onderscheid in het type BCG-recidief. We weten ook niet wat de uitkomst was voor de patiënten die niet reageerden op deze therapie of een recidief ontwikkelden. Konden deze patiënten worden ‘genezen’ met een operatie of bestraling?
Zeker voor deze patiëntengroep met een agressieve tumor is het dus belangrijk om te beschikken over markers die in een vroeg stadium aangeven of een patiënt reageert op de therapie, opdat een kans op in opzet curatieve therapie niet wordt onthouden. Het zoeken naar therapieën voor patiënten met een BCG-refractair of -unresponsive tumor moet zeker doorgaan, aangezien een cystectomie of bestraling een enorme impact heeft op de levenskwaliteit.