Inductiechemotherapie gevolgd door chemoradiotherapie en chirurgie is haalbaar bij patiënten met niet-resectabel, lokaal gevorderd pancreascarcinoom. Dit blijkt uit de resultaten van de fase 3-CONKO-007-studie. Dr. Rainer Fietkau (Erlangen-Neurenberg, Duitsland) presenteerde deze resultaten tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting. In totaal was 17,5% van de patiënten bij wie resectie mogelijk was, na vijf jaar nog in leven.
In de gerandomiseerde fase 3-CONKO-007-studie werden patiënten met niet-resectabel, lokaal gevorderd pancreascarcinoom geïncludeerd. “De patiënten hadden geen afstandsmetastasen en waren in staat chemotherapie (CT) of chemoradiotherapie (CRT) te ontvangen”, zei Rainer Fietkau.1 Patiënten ontvingen drie maanden inductie-CT bestaande uit FOLFIRINOX of gemcitabine, naar keuze van de onderzoeker. Patiënten werden uitgesloten van verdere studiedeelname als zij na de inductietherapie afstandsmetastasen hadden. Vervolgens werden de nog deelnemende patiënten gerandomiseerd naar CT of CRT, waarna chirurgie aanbevolen werd als een R0-resectie mogelijk was. Het chemotherapieregime bestond wederom uit FOLFIRINOX of gemcitabine. De primaire uitkomstmaat was het percentage patiënten bij wie een R0-resectie mogelijk was. De mediane follow-up van de studie was 55 maanden.
69% R0-resectie
In totaal werden 525 patiënten geïncludeerd. Daarvan startten er 495 met inductie-CT, waarna 32% van de patiënten alsnog moest worden uitgesloten van studiedeelname. Uiteindelijk werden 336 patiënten gerandomiseerd en kon 36% van deze patiënten geopereerd worden. Fietkau: “Van de patiënten bij wie een resectie mogelijk was, werd in de CT-arm bij 50% een R0-resectie bereikt. In de CRT-arm lukte dit bij 69% van de patiënten (p=0,0418). Het percentage R1-resecties was lager in de CRT-arm (8%) dan in de CT-arm (27%). Het percentage negatieve circumferentiële resectiemarges (CRM’s) was hoger in de CRT-arm dan in de CT-arm (47% versus 25%). CRM-positiviteit kwam minder voor in de CRT-arm dan in de CT-arm (18% versus 45%).
Sterke aanwijzing
“Deze resultaten vertaalden zich echter niet naar een betere progressievrije overleving (PFS) in de CRT-arm versus de CT-arm”, vervolgde Fietkau. “Ook de algehele overleving (OS) was niet statistisch significant verschillend: 15 maanden in beide armen.” Het aantal patiënten dat na vijf jaar nog in leven was, bleek echter 4,3% in de CT-arm en 9,6% in de CRT-arm. “Daarom hebben we onderzocht wat het effect van chirurgie was op de vijfjaarsoverleving in onze studiepopulatie”, zei Fietkau. “Van de patiënten die geen resectie hadden ondergaan, was niemand na vijf jaar nog in leven. Bij de patiënten bij wie resectie wel mogelijk was, vonden we een vijfjaars-OS-percentage van 17,5%.” Fietkau benadrukte dat dit een niet-gerandomiseerde vergelijking was, waarbij tevens sprake was van patiëntselectie. “Maar ik denk dat dit een sterke aanwijzing is dat we resectie moeten overwegen als dat mogelijk is.” Verdere analyses lieten zien dat de beste vijfjaars-OS-percentages gezien werden bij patiënten met CRM-negativiteit en een R0-resectie (respectievelijk 35,9% en 27,3%).
“Over het algemeen is het concept van inductie-CT, gevolgd door CRT en resectie haalbaar bij patiënten met niet-resectabel, lokaal gevorderd pancreascarcinoom”, concludeerde Fietkau. “Onze volgende stappen zijn onder andere het nog beter definiëren van patiënten die baat hebben bij CT of CRT en chirurgie.”
Referentie
1. Fietkau R, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 4008.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist