Mesothelioom van de pleura is een zeer agressieve vorm van kanker. De mediane overleving van patiënten is ongeveer een jaar. Op de 17e ‘IASLC World Conference on Lung Cancer’ in Wenen presenteerde prof. dr. Paul Baas, longarts in het Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam, de resultaten van een fase 2-studie waarin patiënten gedurende twaalf weken nivolumab kregen. In dezelfde sessie werden ook twee vergelijkbare studies met pembrolizumab gepresenteerd. Alle drie de middelen lijken perspectief te bieden voor patiënten bij wie de traditionele behandelingen niet meer werken.
In de door Paul Baas geleide studie werden 34 patiënten die eerder vergeefs chemotherapie hadden ondergaan gedurende twaalf weken behandeld met de PD-L1-remmer nivolumab.1 Vóór en tijdens de behandeling werden biopten van de tumor genomen. De primaire uitkomstmaat zou worden gehaald als bij minimaal 40% van de patiënten de ziekte na twaalf weken onder controle was gebracht. Vergeleken met een historische controlegroep bleek dit namelijk bij de helft het geval te zijn. Bij vijf patiënten was sprake van een partiële respons, bij twaalf stabiliseerde de tumorgroei. De bijwerkingen weken niet af van wat bij andere toepassingen van nivolumab bekend is.
Ook toediening van pembrolizumab leidde tot positieve resultaten. Dr. Hedy Kindler en collega’s uit Chicago behandelden 25 patiënten en maten een respons bij 21% terwijl bij 76% de ziekte onder controle was gebracht.2 Deze resutaten zijn voorlopig; een tweede studie met 30 patiënten is onlangs gestart. Dr. Evan Alley uit Philadelphia beschreef een vergelijkbare internationale KEYNOTE-studie onder 34 patiënten.3 Het belangrijkste verschil met de vorige studies is dat bij deze patiënten PD-L1-expressie een selectiecriterium voor inclusie was. Ook hier stemden de uitkomsten optimistisch. Van deze patiëntenpopulatie was 62,6% na twaalf maanden nog in leven. In geen van beide studies met pembrolizumab werden bijzondere bijwerkingen gezien.
In een reactie herinnerde prof. dr. Cornelius Waller uit Freiburg eraan dat eerder onderzoek heeft uitgewezen dat PD-L1-positieve patiënten met mesothelioom een slechtere prognose hebben dan patiënten zonder PD-L1-expressie. Dat is een belangrijke rationale voor behandeling met PD-L1-remmers. Alle drie de studies laten volgens hem bemoedigende uitkomsten zien waar het gaat om het onder controle brengen van de ziekte. Omdat er ook nauwelijks ernstige bijwerkingen werden gezien, is het volgens Waller zaak om deze studies een vervolg te geven in groter opgezette studies.
Een opvallend resultaat van de trials is wel dat de PD-L1-status van de patiënt er niet zoveel toe lijkt te doen. Ook bij PD-L1-negatieve patiënten werd een betere ziektecontrole gezien. Blijkbaar heeft de PD-L1-status wel prognostische waarde, maar is het geen predictieve marker. Waller toonde zich heel benieuwd of de latere, gedetailleerdere analyses van de gegevens van deze trials nog mogelijke markers aan het licht zullen brengen. Ten slotte vroeg hij zich af of het niet beter zou zijn om bij deze patiënten de immunotherapie te combineren met chemoradiotherapie.
Referenties
1. Quispel-Janssen J, et al. WCLC 2016; abstr OA13.01.
2. Kindler HL, et al. WCLC 2016; abstr OA13.02.
3. Alley EW, et al. WCLC 2016; abstr OA13.03.
Drs. Huup Dassen, wetenschapsjournalist
Immunoncologie.nl 2017 vol 1 nummer 1