Prof. dr. Emile Voest (Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam) hield tijdens de Oncologiedagen 2015 voor Nederland en Vlaanderen een keynote lecture waarin hij recente ontwikkelingen op het gebied van predictieve tests de revue liet passeren. Naast een overzicht van het Nederlandse Center for Personalized Cancer Treatment presenteerde Voest onder andere onderzoeksresultaten die suggereren dat men grote aantallen patiënten moet includeren om een predictief genetisch profiel te kunnen definiëren.
Onze kennis van de genetische veranderingen die bij kanker betrokken zijn, is de laatste jaren sterk toegenomen. Ook kan men steeds vaker op basis van genetische profielen patiënten identificeren die bij een specifieke behandeling, met name vormen van targeted therapy, voordeel kunnen hebben. Volgens Voest is het echter naïef om te denken dat men na het sequencen van individuele genomen altijd een behandelplan kan opstellen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat ongeveer dertien genen bij meer dan 5% van de kankerpatiënten gemuteerd of op een andere manier veranderd zijn. Voor ongeveer 78 genen is dit nog slechts bij 1-2% van de patiënten het geval en komen mutaties in andere genen nog minder vaak voor. Het is dan ook aannemelijk dat individuele centra nooit over voldoende gegevens zullen beschikken om op basis van genetische profielen een klinisch besluit te nemen.
Voest: “Wereldwijd is men het erover eens dat het gemeenschappelijk verzamelen en delen van gegevens van groot belang zijn. Zo werd in 2012 in Engeland het project Genomics England gelanceerd waarin men 100.000 genomen wil sequencen. In 2015 investeerden de Verenigde Staten 215 miljoen dollar in een vergelijkbaar personalized-medicineproject. In Nederland hebben we al sinds 2010 de unieke infrastructuur van het Center for Personalized Cancer Treatment (CPCT). Dit samenwerkingsverband werd door het Nederlands Kanker Instituut-Antoni van Leeuwenhoek, het UMC Utrecht en het Erasmus MC te Rotterdam met een bottom–upbenadering geïnitieerd. In 2014 en 2015 sloten zich respectievelijk ook de andere UMC’s en de samenwerkende topklinische opleidingsziekenhuizen aan. Vanaf 2016 wil het CPCT zich bovendien openstellen voor alle ziekenhuizen in Nederland.”
Strategie en organisatie CPCT
De filosofie van het CPCT is om naast klinische gegevens op grote schaal, door middel van imaging, weefsel- of bloedonderzoek informatie over DNA, RNA en eiwitten te verzamelen en op basis van die informatie patiënten met gemetastaseerde ziekte systemisch te behandelen. Mocht de behandeling onvoldoende resultaat hebben, dan wordt ook deze informatie verwerkt. “Anders dan bij een klinische studie worden hier dus vanuit een groot aantal ziekenhuizen real-lifegegevens verzameld zodat een behandeling stap voor stap verbeterd kan worden. Bovendien kan de verkregen informatie in bepaalde situaties het off-labelgebruik van medicijnen ondersteunen”, aldus Voest. Om het gehele proces zoveel mogelijk te professionaliseren en te standaardiseren worden de monsterverwerking en de moleculaire analyses door een gecentraliseerde, nationale faciliteit – de Hartwig Medical Foundation te Amsterdam – uitgevoerd. Volgens Voest loopt Nederland met CPCT voorop in de wereld en het centrum ontvangt dan ook buitengewoon veel nationale en internationale aandacht.
Grote aantallen
Als voorbeeld van het belang van het CPCT, maar ook van de complexiteit van de materie noemt Voest de analyse van een groep van 55 patiënten met tripel-negatieve borstkanker die met chemotherapie werd behandeld. “De analyses lieten zien dat bij deze patiëntengroep een gemuteerd TP53-gen een zeer dominante rol speelt.1 Daarnaast werd een grote variatie aan andere genetische veranderingen geconstateerd. Dat gaf ons al een soort alarmgevoel. Inderdaad bleek dat bij deze patiëntengroep chemotherapie niet is geassocieerd met een genetisch profiel waarop je kunt sturen en dat het door de hoeveelheid aan verschillende genetische fouten ingewikkeld is om een adequate conclusie te trekken. Om op basis van het genetisch profiel van deze patiëntengroep een behandeling af te stellen zijn dus veel meer patiënten nodig. Toch kwam er ook een aantal interessante bevindingen naar voren, zoals het feit dat PIK3CA-mutaties exclusief bij patiënten met functionele BRCA-genen werden aangetroffen”, concludeert Voest.
Ook uit andere predictieve studies, zoals de I SPY-studie, blijkt het belang van de inclusie van grote aantallen patiënten. Uit toekomstig onderzoek zal blijken of deze aantallen inderdaad leiden tot de gewenste predictieve genetische profielen.
Referentie
1. Lips EH, et al. Breast Cancer Res 2015;17:134.
Dr. Robbert van der Voort, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 1